zaterdag 25 december 2010

En de beste wensen...

Krekwekdogt wenst alle lezers een gezellig kerstfeest en een fantastisch en gezond 2011 toe.





Kerstuitzicht (in kleur!) vanuit Huize Krekwekdogt

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

zondag 19 december 2010

Erven Lucas Bols

Laat ik nou - in Mulisch' epos De ontdekking van de hemel nota bene, waarin de hoofdrolspelers overigens alleen maar koffie, thee, wijn en bier tot zich nemen - een brief uit 2003 terugvinden waarachter indertijd een groot, persoonlijk drama is schuilgegaan, een drama dat mijn vertrouwen in de mensheid danig op de proef heeft gesteld. Na wat aarzeling heb ik besloten de lezer hiervan deelgenoot te maken. Het leven heeft nu eenmaal ook zijn duistere momenten waarvoor wij niet weg moeten willen lopen. Lees, huiver en wees op uw hoede bij uw bezoek aan de slijterij.


Aan:
Erven Lucas Bols
Amsterdam

Tilburg, 15 oktober 2003

Gechte heer, mevrouw,

Ongetwijfeld mag uw mooie bedrijf met zijn kostelijke producten zich koesteren in het bezit van een grote schare zeer tevreden medewerkers. Ik ken ze niet, maar neem voetstoots aan dat zij toegewijd en vrolijk hun werk doen. Van één hunner is mij niettemin bekend dat hij of zij ergens in de lentemaanden opvallend opgeruimd en zonnig de werkzaamheden heeft verricht. Zie hier mijn relaas.

Als dankbaar afnemer van uw jenevers en corenwynen is mij er veel aan gelegen de voorraad op peil te houden om te voorkomen dat ik op een hoogst onzalig moment met minder genoegen moet nemen. Daarom vul ik op gezette tijden mijn voorraad aan, waarbij ik – opgevoed als ik ben in de oer-Hollandse cultuur van calvinistische kruideniers – aanbiedingen niet uit de weg ga. Zo kwam ik in juni 2003 terecht in een slijterij in Tilburg Noord, om even later in het gelukkige bezit van drie liters jonge jenever weer te vertrekken.
Afgelopen weekend was de tweede fles aan de beurt. Pas de tweede, haast ik me eraan toe te voegen. Dat heeft, naar u zult begrijpen, alles te maken met de exceptionele zomer die me tijdelijk heeft doen uitwijken naar andere gerenommeerde spelers op de markt der alcoholica, onder wie de heren Heineken, Brand en Grolsch, benevens uiteraard onze lokale trappisten.

Het openen van een nieuwe fles heeft iets feestelijks. Men hoort de korte knak van het aluminium (of wat het ook zijn moge dat u in uw oneindige wijsheid eromheen heeft geschroefd) dan wel het zoete zuchten van de kurk en weet dat hemelse momenten in aantocht zijn. Behalve dan in dit geval. Na de korte knak bleek uw fles, tot mijn intense ontsteltenis en teleurstelling, aqua stillata in de meest pure vorm te bevatten. Leidingwater dus. Op de kwaliteit ervan viel overigens niets af te dingen. Op de prijs des te meer. Helaas ben ik niet meer in het bezit van de aankoopbon. Deze heb ik namelijk bij thuiskomst meteen weggegooid omdat ik als vaste doch prudente gebruiker van uw jenevers en corenwynen altijd vol vertrouwen de toekomst tegemoet heb gezien. En bovendien: hoe in zo’n curieus geval te handelen? Met een fles water verhaal halen bij de slijter in Tilburg Noord? Ik geef het u te doen!
De fles in kwestie – door een uwer medewerkers op het etiket overigens voorzien van het nummer L0056031452 – staat nog altijd in de kast. Indien u zich daartoe geroepen voelt, kunt u haar komen bezichtigen. Wellicht vindt u dan ook nog wat tijd om vervolgens samen met mij te genieten van een vorstelijk gekoelde borrel uit de inmiddels met een droge knak geopende derde en laatste fles. Haast is geboden!

Ik vond dat ik als doorgaans tevreden gebruiker u dit persoonlijke drama niet mocht onthouden. Mag ik u verzoeken mij te informeren over de uitkomsten van het interne onderzoek, dat u nu ongetwijfeld met gezwinde spoed in zult stellen? En wat uw medewerker betreft: dat het hem of haar heeft mogen bekomen!

Met vriendelijke groet,

Krekwekdogt
Tilburg


Enige tijd later later mocht ik een fraaie kist met enkele flessen jonge klare ontvangen. Vergezeld van de grootst mogelijke verontschuldigingen. Da’s toch weer klasse van de Erven Lucas Bols.

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

woensdag 15 december 2010

Dammen in Tilburg

Even vooraf: dit artikel heeft vijfentwintig jaar geleden - want het komt uit de oude doos, maar is nog prima te verteren - nogal wat stof doen opwaaien, zij het gelukkig alleen maar in Tilburg en omgeving. Een paar dagen na verschijning van het bewuste nummer van DB Magazine moest ik aantreden als speler van Excelsior voor het jaarlijkse VOS-toernooi van DAVO. Aan dit toernooi namen elk jaar de sterkste verenigingen uit Brabant deel, waaronder derhalve ook TDV. Meteen na binnenkomst werd ik besprongen door enkele doorgedraaide TDV'ers . Met name de voorzitter bleek een uiterst opgewonden heerschap dat meteen een claim van vele tienduizenden guldens op tafel legde. Mijn artikel was namelijk, beweerde hij bij hoog en bij laag en op zéér luide toon, aanleiding geweest voor een potentiële sponsor om een in het vooruitzicht gesteld lucratief contract in te trekken. Pas toen het hele team van Excelsior dreigde op te stappen, bonden de ziedende TDV'ers in. Bijna een kwart eeuw later het artikel nog eens herlezen hebbend, kan ik me de commotie hierover eigenlijk nauwelijks meer voorstellen. Er staat geen gelogen woord in.

TILBURG, juli 1985 - Toen ik een jaar of twintig geleden bij het Vughtse VDC met dammen begon, bleek me uit de daar gevoerde gesprekken (want de wekelijkse clubavond beperkte zich goeddeels tot praten, pimpelen en 'tien van de rooie' op een ijskoud biljart met een Aubisque-achtig hellingspercentage) dat ik voor écht dammen in de Randstad moest zijn. De toenmalige ereklasse bestond immers voor het grootst gedeelte uit westelijke verenigingen als GS, Joseph Blankenaar, IJmuiden, Constant en RDG. Toegegeven: ook clubs als Twente's Eerste, Huizum, Huissen en Excelsior mochten in dat walhalla zo nu en dan hun opwachting maken, maar zij werden uitsluitend temidden der groten getolereerd, omdat dat van de KNDB nu eenmaal moest.

In het Brabantse damleven ging het er inderdaad nog godsonmogelijk amateuristisch aan toe. In Den Bosch zetelde Excelsior en in Heusden A. de Graag, maar voor het overige, zo vertrouwden de Vughtenaren me toe, sloeg het allemaal als een tang op een varken. De dammerij in Tilburg niet uitgezonderd. De stad was weliswaar drie verenigingen rijk - DAVO, TDV en Tilburg '50 - maar die clubs rotzooiden maar wat aan. Een ontmoeting tussen Excelsior en zijn Tilburgse broeders leverde in die dagen nog vlotweg een 20-0 voor de Bosschenaren op, daar was met geen paternoster tegenaan te bidden. Het weerhield de Tilburgers er overigens niet van om na afloop van zo'n desastreuze wedstrijd welgemutst een berichtje naar de krant door te bellen, waarin gewaagd werd van kielekiele en een tegenstander die door het oog van de naald was gekropen. We konden daar bij VDC, tussen twee caramboles door, hartelijk om lachen.

Unicum
Vanaf het begin van de jaren zeventig verloor de Randstad langzaam maar zeker terrein. De provinciale universiteitssteden begonnen aan hun opmars. Groningen had enige tijd het heft in handen, Nijmegen (Lent) volgde. Had het Eindhovense Philips DC oorspronkelijk de grootste moeite om in de nationale Eerste Klasse het hoofd boven water te houden, de laatste jaren maakt het team jacht op promotie en als de schijn niet bedriegt zal men daar binnen afzienbare tijd in slagen ook.
En nu dus Tilburg, "schônste stad van ut láánd" volgens de autochtonen en een verzameling rampspoed volgens vrijwel ieder ander, voor eens en voorgoed vergiftigd door 'Kees de Sloper', alias burgemeester Becht met zijn megalomane hersenspinsels. Een stad zonder ziel, zonder cultuur, maar intussen wel met een paar ijzersterke damverenigingen: Info Engineering en TDV. Info Engineering hoefde in de hoofdklasse alleen in Huissen haar meerdere te erkennen, terwijl TDV met vlag en wimpel naar de hoogste divisie promoveerde. Twee Tilburgse verenigingen in de hoofdklasse: een unicum. De tijd dat in Tilburg pinten meer in aanzien stonden dan punten en dat als gevolg daarvan het tankvermogen heel wat beter ontwikkeld was dan het denkvermogen, lijkt definitief voorbij.

Poëtisch
De basis voor het succes werd zo'n tien jaar geleden gelegd. Er ging niets minder dan een schok door de damwereld, toen bekend werd dat DAVO als eerste damvereniging spelers 'kocht' en daarmee aantoonde dat ook in de dammerij zoiets als een transfermarkt kon worden gecreëerd. Het betrof Harm Wiersma en Ton van de Meerendonk, dankzij wier aanwezigheid DAVO zich fluitend naar de hoofdklasse wist te spelen. Een uitgebalanceerd team was het echter nog lang niet, omdat met name de staartborden vrij zwak bezet waren. Toen bovendien Wiersma elders een contract sloot en Van de Meerendonk het dammen niet meer zag zitten, vreesde men in Café Hoogardie aan de Gasthuisring dat DAVO de heen-en-weer-symptomen van Volendam zou ontwikkelen: te sterk voor de Eerste Klasse en onvoldoende geëquipeerd voor de Hoofdklasse. De komst van jong talent (De Hoon, Meijer, Haagh) en in '84 van wederom Wiersma heeft Info Engineering echter definitief op het hoogste niveau gebracht. Het is een team geworden waarin vechtlust en fanatisme gepaard gaan met gemoedelijkheid en nog altijd veel dorst, waarin spelers als Brouwers, Schippers en Van de Acker in staat zijn om ongeacht welke coryfee dan ook alle hoeken van het dambord te laten zien en waarin het spel toch nog altijd zwaarder weegt dan de knikkers: in geen enkel clubblad worden eigen nederlagen zo poëtisch bezongen als in dat van Info Engineering.

"We betalen niet"
Fons van Erve, zo'n beetje de architect van het huidige succes van Info Engineering: "We gaan in het nieuwe seizoen op de oude voet verder. Ten opzichte van vorig jaar zijn we iets sterker geworden, omdat Sally de Jong bij ons is komen dammen. Hij woont momenteel in België en dan is de keuze voor ons natuurlijk vrij logisch." Op mijn vraag of de penningmeester hiervoor zijn portefeuille heeft moeten trekken: "Hij wordt niet betaald. Echt niet. Wat dat betreft hebben we er genoeg kunnen krijgen, ze stonden elkaar op de stoep te verdringen. Maar ja, ze wilden geld zien en we betalen nu eenmaal niet. Niemand gelooft het, maar het is toch werkelijk zo: we betalen niet."
Naast De Jong valt in het komende seizoen, aldus Van Erve, bovendien de rentree van Ton van de Meerendonk te noteren. Het verhaal wil dat Van de Meerendonk indertijd teleurgesteld het dambord de rug toekeerde, omdat hij er niet in slaagde volledig door te breken en zodoende de kans om met succes een carrière als profdammer te starten door zijn vingers voelde glippen. Met Sally de Jong en Van de Meerendonk - mits deze zijn niveau van '77 weet te bereiken - gaat Info Engineering sterker dan ooit de tegenstanders te lijf. Op jacht naar het kampioenschap? Van Erve: "Ik weet het niet. Het moet zo langzamerhand maar eens gaan gebeuren, vind ik, maar er spelen zoveel factoren een rol... Voor hetzelfde geld zijn we volgend jaar blij dat we ons hebben kunnen handhaven." Een kampioenschap zou de sponsor, een in 's-Hertogenbosch gevestigd computerbedrijf, in ieder geval niet onwelgevallig zijn.

Maleier
Op een steenworp afstand van de Gasthuisring ligt Boulevard, het café van Janus van Abeelen, waar TDV sinds mensenheugenis 'thuis' is. Boulevard is bovendien het établissement waar alle provinciale damactiviteiten worden afgewikkeld. Omdat Janus - een oprecht supporter van 'zijn' TDV - er geen been in ziet om in het ene zaaltje de deelnemers aan bijvoorbeeld het provinciaal kampioenschap neer te zetten en in een aanpalend zaaltje de intocht van Sinterklaas of een carnavalsgebeuren plaats te laten vinden, wil het een en ander zo nu en dan wel eens hectisch verlopen. Het heeft natuurlijk wel zijn charme als de Heilig Man gedurende één dampartij vijfmaal door telkens vers aangerukte kinderen wordt ingehaald, zeker wanneer die Heilig Man niet in een neut blijkt te spugen en op het laatst als een ware Maleier door het café scharrelt, maar het bevordert de correcte afwikkeling van een toch al half mislukte omsingeling slechts in geringe mate. Het zal wel een kwestie van wennen zijn.
Tussen DAVO en TDV heeft het nooit echt goed willen boteren. Toen DAVO in alle openheid de transfermarkt introduceerde, stonden de TDV'ers vooraan in het koor der misprijzers, maar op het moment waarop zij merkten dat op die manier sportieve successen konden worden afgedwongen, waren zij er als de kippen bij. En zo zag Janus in de loop der jaren tot zijn verbazing telkens nieuwe gezichten binnenwandelen. Het begon met Oscar en Hugo Verpoest, allebei nog steeds goed voor dikke scores. Uit Schijndel kwamen Alex en Hans Mathijsen over, die per wedstrijd samen eveneens minimaal twee punten binnenbrengen. En ten slotte besteeg Chris Korsten, kampioen van Brabant, een van Janus' barkrukken. Samen met Ad van Tilborg en Cor Kuijstermans vormden zij in het afgelopen seizoen de basis van een uiterst gedegen team, weliswaar zonder echte hemelbestormers, maar o zo safe. Het team wordt gecomplementeerd door jeugdspelers als Mathoera, Smolders en Van de Braak.
Het kon echter nog beter, vond het bestuur. Met de harde valuta van een garagebedrijf en met de opbrengsten uit de lotto- en totopot in de achterzak reisden de heren oostwaarts. De volgende dag meldde Het Nieuwsblad:

Tilburg - De kersverse Tilburgse dam-hoofdklasser TDV heeft zich voor het komende seizoen verzekerd van de steun van Sw. Nikhilananda, de bagwannaam waarachter bondscoach Jan de Ruijter schuil gaat. Nikhilananda treedt bij TDV op als trainer en speler. In die hoedanigheid heeft hij zijn sporen verdiend (...).

En nog vertrouwde het bestuur de zaak niet helemaal: de selectie werd bijeengeroepen en elke speler kreeg een contract voorgelegd waarin hij zich rechtens en plichtens voor een jaar aan TDV verbond. Er werd braaf en druk getekend, want als je zoiets niet gewend bent, is het uiteraard een hele belevenis. Eens in het leven moet men immers Campari gedronken hebben. Door het actieve bestuursbeleid is echter een onverwacht probleem gerezen: de TDV-selectie is te groot geworden en minstens één speler zal verwezen worden naar een lager vertegenwoordigend tiental. Daardoor zal volgens een insider de snel gerezen ster van Chris Korsten weer even rap naar beneden komen.

Contra-effect
Twee Tilburgse verenigingen in de hoofdklasse, het kon beroerder. Of ze zich half '86 nog allebei hoofdklasser mogen noemen, is vers twee. Wat dat betreft zie ik het somber in voor de jongens van Janus en rooskleurig voor de mannen van Hoogardie, maar mijn inzicht in het damspel is te beperkt om aan mijn oordeel veel waarde te hechten. Dat wisten ze me indertijd in Vught al te vertellen, waarna ze een nieuw rondje door lieten komen en aanlegden voor een driebander met contra-effect.
(Eerste publicatie: Dammagazine DB 112, juli 1985)

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

Damanacryptogram

Een pittige puzzel, waarbij de omschrijvingen zowel cryptisch kunnen zijn als ook anagrammatisch. Allemaal hebben ze te maken met het damspel. Na juiste oplossing verschijnt in de O'tjes een specifieke slagzet.

Omschrijvingen

1. O, een jongen voor mij? (8)
2. Staat op niveau. (8)
3. Gefröbeld damklokje. (13)
4. Afscheidingsperikelen. (15)
5. Banale knar. (10)
6. Voor elke vent een rund. (9)
7. Vaders poten. (11)
8. Fauteuil achter de waterkering. (7)
9. Weer ik gevaarlijk? (9)
10. Foute boekhouder. (5)
11. O, bloemen voor de burcht. (10)
12. Zeegras zonder bijvoorbeeld huidsmeer. (7)
13. Vogel vol vuur. (8)
14. Jumper. (8)
15. Verkeerde munten. (8)
16. Klapletter. (7)
17. Dubbele barricade. (11)
18. Doneert bijna een handvol. (9)
19. Laatste potje. (13)

vrijdag 10 december 2010

Gezellie

Terwijl de ober bij ons de carpaccio uitserveerde – gegarandeerd hepatitis E- en antibioticavrij, zo verklaarde hij plechtig op zijn moeders graf – namen aan een tafeltje naast ons twee dames plaats. Veertigers, schatte ik, en ze deden ongelooflijk maar tevergeefs hun best om er nog appetijtelijk uit te zien.

“Gezellie!”
“Ja.”
“Ik denk dat ik voor de op de huid gebakken zeebaars ga, of zo.”
“Ik moet nog even kijken.”
“Zeg, heb je het al gehoord van Joris en Ingrid?”
“Nee.”
“Die gaan misschien uit elkaar, zeg maar.”
“Oh.”
“Als jij dat hoort, heb je dan ook niet zoiets specifieks van, gôh, hé?”

“Wat kan ik voor de dames inschenken?” De ober haalde een piepklein notitieboekje voor de dag en stak even het potlood in zijn mond.
“Ik doe eens gek vandaag. Water met bubbeltjes.”
“Ik moet nog even kijken.”
“Water met bubbeltjes en nog even kijken, genoteerd.”

“Maar je hebt het dus niet gehoord, zeg maar.”
“Nee.”
“En je kijkt er dus ook niet van op, of zo.”
“Nou, nee.”
“Gezellie hè?”
“Ja.”
“Hè, Babs, zeg nou eens eindelijk iets.”
“Eindelijk iets.”

Gezellie.

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

woensdag 1 december 2010

Evgraf Zubov: duivelskunstenaar op het dambord

De evolutie van de damproblematiek in de Sovjet-Unie (later in Rusland en Oekraïne) is opmerkelijk. Tot diep in de jaren zestig was het achter het IJzeren Gordijn een zouteloze, zelfs ietwat zielige bedoening. Maar vanaf de jaren zeventig komt daarin snel verandering. Problemisten als Juskevitsj, Morkus, Perepelkin, Matus en anderen laten sindsdien het ene juweel na het andere zien. Een van de meest opmerkelijke problemisten is ongetwijfeld Evgraf Zubov.

De creativiteit van Zubov lijkt geen grenzen te kennen. Ergens midden jaren zeventig begon Zubov te componeren. Opvallend is de evolutie die hij, in het kielzog van de gehele Sovjet-problematiek, sedertdien heeft doorgemaakt. In zijn beginperiode blijkt Zubov zeer te hechten aan een prettig ogende aanvangsstelling, maar vanaf begin jaren tachtig laat hij deze voorkeur langzaam maar zeker varen. Vanaf medio jaren negentig speelt de aanvangsstelling bij Zubov geen enkele rol meer: het gaat hem dan alleen nog maar om het realiseren van duivelskunsten. Op dat punt staat hij op eenzame hoogte.
Laten we echter eerst eens kijken naar zes composities uit de vroege periode van Zubov met daaraan toegevoegd de heilige belofte dat de lezer in deze blog ook voorbeelden van zijn 'moderne' werk te zien zal krijgen. Het zestal problemen dateert uit de jaren 1976-1980. Het eerste probleem is tevens zijn debuut. Opvallend knap, zij het nog niet bijzonder origineel. In de daaropvolgende problemen zien we de originaliteit constant oplopen. De nummers 5 en 6 laten duidelijk zien dat Zubov op dat moment zijn beginnersperiode aan het afschudden was en op zoek was naar een nieuwe stijl.


Oplossingen
1. Met dit probleem dong Zubov in 1976 mee naar het kampioenschap van de USSR: 328, 42, 28, 10, 3, 35.
2. In 1978 gepubliceerd in het befaamde tijdschrift ‘64’. 41, 21, 3, 14!, 1, 15, 9, 7 (18) 2 met bij zorgvuldig afspel winst in twee scherpe varianten. Zubov blijkt in amper twee jaar een opmerkelijke progressie te hebben geboekt. Een bijzonder geslaagd probleem, gekenmerkt door de enorme dadendrang van de witte dam.
3. Inzending in 1978 voor de compositiewedstrijd USSR, 1978. 404, 43, 328, 42, 29, 4, 41 met een fabelachtige opsluiting.
4. Inzending voor dezelfde wedstrijd: 428, 27, 24, 161, 24, 10 met een scherp afspel.
5. Met dit werkstuk nam Zubov deel aan het kampioenschap van de USSR, 1980. 194, 1, 40!, 7, 41, 2, 34, 34. Het zwarte triootje op rechts onder de witte frontlinie toont aan dat Zubov steeds meer waarde gaat hechten aan problematische effecten en steeds minder aan een partijachtige beginstelling.
6. Gepubliceerd in Shaski, juni 1980: 11, 10, 194, 44, 22, 2, 2x37 (41x32) 427 (32x41) 467 (48x31), 37. Fantastisch gescharrel van schijven en dammen in de linkerbenedenhoek!

Wordt vervolgd.

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

vrijdag 12 november 2010

Opschrijfboekje (II)

Het handzame notitieboekje, waarover ik hier eerder heb geschreven, bevat weer wat losse aantekeningen. Tijd voor wederom een kleine bloemlezing, dit keer in het teken van jeuk, normen & waarden en twee ongelooflijke foto's.

Aambeien - Wilders heeft jeuk en begint ongegeneerd zijn kont te krabben. Minister Donner ziet dit en vraagt met de van hem bekende, mild-gereformeerde humor: "Aambeien of illegale holbewoners?"

Cats - De jurist en politicus Jacob ('vadertje') Cats (1577-1660) dankt zijn faam niet zozeer aan zijn wetenschappelijk werk en eigenlijk ook niet aan zijn bestuurlijke vermogens - hij was onder meer raadpensionaris van Holland - maar aan zijn gedichten, waarop kenners het etiket 'didactisch' hebben geplakt (doorgaans een ander woord voor 'werkelijk niet te pruimen'). Afgezien van wat verdwaalde oprispingen, zoals 'Kinderen zijn hinderen, zei vader Cats', zijn al deze verzen, opgeborgen als zij zijn in de achterste krochten van bibliotheken, archieven en vrijwel nooit geraadpleegde bundels, volkomen in vergetelheid geraakt. Wat is blijven hangen, is het belerende vingertje. Juist vanwege dat vingertje wordt Cats gezien als de aartsvader en grondlegger van onze normen en waarden.
Ik heb nooit reden gehad om hieraan te twijfelen, tot ik vanmorgen - in een medisch tijdschrift nota bene - de volgende gevleugelde woorden van Cats te lezen kreeg: 'Het beste stuck huys-raet is een goet wijf'. Het is maar dat u weet op welk gedachtegoed onze normen en waarden gefundeerd zijn. (Bron: Medische Oncologie, november 2010).

Handjes - We treffen ze dagelijks in onze postbussen aan: e-mails die onverwijld naar tien andere adressen moeten worden doorgestuurd om dood, verderf & verdoemenis te voorkomen, e-mails over hoe je binnen een paar dagen de omvang van je jongeheer kunt verdubbelen, e-mails waarin de ontvanger gewaarschuwd wordt voor hersentumoren veroorzakende mobieltjes, e-mails met allerlei esoterische rotzooi benevens zoetsappige rijmpjes en e-mails van op sterven na dood zijnde weduwen die miljoenen hebben weg te geven en daarbij uitgerekend op jou het oog hebben laten vallen. De digitale snelweg wordt met andere woorden bevolkt door goedgelovigen, halve en hele zolen, fantasten, goorlappen en criminelen.
Maar af en toe komen er pareltjes langs. Zoals het mailtje met daarin de hierboven afgebeelde, uit 1999 daterende foto van het handje van Samuel Alexander Armas. Toen zijn moeder vier maanden zwanger was, werd geconstateerd dat het ongeboren manneke een open ruggetje had en na de geboorte volstrekt kansloos zou zijn. Om die reden toog zijn moeder naar de universiteitskliniek in Nashville, waar de chirurg Joseph Brunner een grote reputatie genoot vanwege zijn operaties op ongeboren kinderen in baarmoeders.
Op de foto is te zien hoe de op dat moment 21 weken 'oude', ongeboren Samuel vanuit de baarmoeder met zijn minuscule handje de vinger van de chirurg vastpakt. Dit moet de meest bijzondere foto zijn die ooit is gemaakt. En zo niet, dan toch op zijn minst de meest ontroerende. Sam is inmiddels bijna 12.

Of neem nevenstaande foto, waarin op een wel heel bijzondere manier in beeld is gebracht hoe iemand de mond kan worden gesnoerd. Volgens deskundigen is het slachtoffer een vrouwtje en behoort het 'handje' toe aan een mannetje dat het onafgebroken geleuter van zijn wederhelft kennelijk helemaal beu is geweest. Vadertje Cats, die we inmiddels hebben leren kennen als een man die best te porren was voor niet al te vrouwvriendelijke inzichten, zou met instemming van dit plaatje kennis hebben genomen.

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

donderdag 4 november 2010

Misbakseltjes slaan weer toe

Tsjonge, dat gaat niet in je kouwe kleren zitten, dacht God op de achtste scheppingsdag. Hij was moe en verlangde naar bosvruchtenthee met spritskoeken van Verkade. Of een op eikenhout gerijpte Bokma met wat plakjes boerenleverworst uit de kop van Overijssel. Eerst echter het werk. Dat moest af. En daarom schiep Hij nog twee miezerige druiloortjes. Vergenoegd de geslaagde misbakseltjes in ogenschouw nemend zei Hij: “Jou noem ik NS en jou ProRail. En weten jullie wat nou zo grappig is? Jullie sporen niet!”, waarna Hij zich bulderend van het lachen terugtrok in Zijn rustvertrek.

Het was hedenmorgen weer een gruwel op het spoor. De misbakseltjes hadden ons er de afgelopen dagen al voor gewaarschuwd: waar in de ons omringende landen treinen onder alle weersomstandigheden met overtuiging en precisie zouden voortdenderen, daar zouden ze bij ons heel langzaam gaan rijden en misschien wel stil komen te staan als gevolg van gebladerte op de rails. Je moet in je infantiele onnozelheid toch wel zeer diep gezonken zijn om al op voorhand te kennen te geven dat je het weer radicaal zult laten afweten en ondertussen van mening te blijven dat je buitensporig bovenbalkenendige salaris nog verder omhoog moet.

Om half tien moest ik in Almere zijn. Om vijf over zeven stond ik op het knusse stationnetje Tilburg Reeshof. Ik zal de lezer niet vermoeien met de daaropvolgende hoogst onwaarschijnlijke wederwaardigheden. Laat ik volstaan met de mededeling dat ik me ruim vier uur later, om kwart over elf, bij mijn baas in Woerden meldde zonder erin geslaagd te zijn om ook maar in de buurt van Almere te geraken.

“Ze sporen nog steeds niet”, mompelde God vanmorgen verheugd. “Ik heb werkelijk bijzonder veel eer van mijn werk, al zeg ik het zelf.” Hij pakte een notitieboekje, stopte een spritskoek met een chocolade randje in zijn mond en schreef: 'Niet vergeten Petrus te melden: NS en ProRail voor straf eeuwig een rondje om de kerk en geen traktement'. Hij klopte de kruimels uit zijn baard en stiefelde naar Zijn rustvertrek.

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

zondag 31 oktober 2010

Gods wonderlijkste dammer

In deze eerste nieuwsbrief die ik alweer een half decennium geleden het licht deed zien kan de lezer nog een keer kennisnemen van het verhaal over Herman van Meggelen (eerder op Krekwekdogt gepost). De tweede helft is - benevens een ankeiler op pagina 1 - ingeruimd voor een uitvoerige beschouwing over Gods wonderlijkste dammer. Benieuwd wie dat is? Klik dan op fullscreen in de nieuwsbrief en fiets op uw gemak door de inhoud.

nieuwsbriefcomposite1

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

dinsdag 26 oktober 2010

Herfst

Afgelopen weekend was onverwacht prachtig, een uitgelezen moment om, gewapend met een digitale camera, op zoek te gaan naar de traditionele rode paddenstoelen met witte stippen. We hebben ze in het plaatselijke Wandelbos niet kunnen vinden. Maar er viel ook zonder deze wonderschone vliegenzwammen, waarvan de consumptie overigens ten sterkste moet worden ontraden, genoeg te genieten. Wie beweerde ook alweer dat Tilburg alleen maar uit een verzameling rampspoed bestaat?



Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

zondag 17 oktober 2010

Eerste NTS-journaal gedigitaliseerd

Op 5 januari 1956 werd het eerste NTS-journaal uitgezonden. Dit journaal is onlangs teruggevonden in de archieven van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en onmiddellijk gedigitaliseerd.

Het ruim twaalf minuten durende journaal is vanuit journalistiek oogpunt een wonderbaarlijk geheel: de Koude Oorlog woedde in volle hevigheid, overal kostten brandhaarden die dag het leven aan vele mensen, maar het Journaal opende met een onwaarschijnlijk infantiele, oeverloos doorzanikende reportage over de schaaktweekamp tussen Euwe en Donner, bracht verder onder meer beelden van de Drie Koningen-optocht in Tilburg, boze stieren in Pamplona, een kerstboomverbranding in Amsterdam en een Amerikaanse dame met een olieveldje in haar achtertuintje. Een en ander eindigde met de zonnetjes en wolkjes tekenende hand van de weerman (een nieuwslezer was er nog niet: die primeur was Coen van Hoewijk op 3 oktober 1957 gegund).

De braafheid spat er vanaf. Het harde nieuws is grondig vermeden. De programmamakers hebben er alles aan gedaan om de actualiteiten te reduceren tot wat luchtige, hapklare brokken die bij alle gezindten naar binnen zouden glijden als Gods woord in een ouderling. Enfin, kijk en oordeel zelf:



Meer weten? Surf dan naar de website van de NOS.

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

zaterdag 16 oktober 2010

Verzameld, gewogen en geschift

Enkele jaren geleden heb ik mijn mooiste damproblemen in een nieuwsbrief verzameld en aan de liefhebbers toegestuurd. Nu kan elke bezoeker van deze blog kennisnemen van de composities van mijn voorkeur. Druk in de menubalk bovenin de nieuwsbrief op 'fullscreen' voor een optimaal beeld. Dambord onder handbereik vereist!

Verzameld, gewogen en geschift

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

zondag 10 oktober 2010

Over het pad en de rozen

Den Bosch, 1977. Terwijl Den Uyl op de beeldbuis struikelde over de vermogensaanwasdeling, wierp Bosschenaar Jan Pennings zich schaterlachend achterover in zijn stoel. Dat had niets te maken met de problemen van het toenmalige kabinet, want daarin was hij maar matig geïnteresseerd: ‘Och, jungske, ze doen maar. Het kan nog wel een tijdje duren voordat ik mijn vermogen en aandelen moet wassen.' Het had alles te maken met een probleem, dat ik daags ervoor aan het bord had ontworsteld en met gepaste trots aan Jan had laten zien. (Klik in het diagram op ‘auto’). Overigens: als zwart op de eerste zet naar veld 38 slaat, volgen wat later de dodelijke zetten 21-17 en 34-29.







‘Een verrekkes schoon ding’, zei Jan, waarna hij plechtstatig vervolgde: ‘Maar, wijze heer, laat ons de merites van deze constructie andermaal aan de toets der kritiek onderwerpen, want helaas gaat het pad der hedendaagse problemist niet over rozen.’ De stand werd weer opgezet, Jan ging staan, knikte nog eens goedkeurend en zei: ‘Ook van grote hoogte is het een plaatje.’ Nadat hij weer was gaan zitten, speelde hij met veel gevoel voor theater (de zetten werden tergend langzaam gedaan om zo het doodvonnis extra luister bij te zetten)…







…waarna zich het in de aanhef beschreven tafereel voltrok. Terwijl Den Uyl verbeten aankondigde dat hij ’s anderendaags zijn geloofsbrieven bij de koningin zou inleveren, sloot Jan dit hoofdstukje op gepaste wijze met een knipoog naar Wim Kan af: ‘Ge zult nieuwe moeten bakken.’

Jan had relativeren tot kunst verheven. Zo vond hij de enorme waardering die zijn beroemde miniatuurtje uit 1961 ten deel was gevallen nogal opgeklopt, want ‘dat ding had ik in een vloek en een zucht op het bord staan’. Daarin kon ik hem niet bijvallen. Ik vond en vind het nog steeds het mooiste miniatuurtje dat ik ooit onder ogen heb gehad:







Een verbluffende ontleding waarin zwart telkens voor hoogst onaangename slagkeuzes wordt geplaatst. Wat aan deze sprankelende beauty toe te voegen? Soms overstijgt schoonheid nu eenmaal het vermogen om daaraan uitdrukking te geven.
Maar Jan was er zelf ook méér mee ingenomen dan hij liet doorschemeren. Het miniatuurtje hing namelijk in de vorm van een borduurwerkje bij hem aan de muur, waar het hem heeft geïnspireerd tot een van zijn befaamde limericks. Die over de dammende dame en haar borduurwerkje, of was het toch bord-uurwerkje? Voor dit soort taalkundige spitsvondigheden had Jan een derde oog, waaraan we een groot aantal hoogst humoristische versjes te danken hebben. Over de dammende archeoloog en zijn rots-tempeltje (of rot-stempeltje natuurlijk. Vroeger, waarde jeugd, waren wij, oude mannen, voor een reproductie van een diagram aangewezen op een in de KNDB-winkel te bekomen stempeltje), over de doodgraver die het liefst schijven in een kistje stopt en over de bakker die beslag legt op alle prijzen.

Humor, daar draaide zijn leven om. Zelfs in tijden waarin het hem persoonlijk beroerd ging – na de dood van zijn eerste vrouw en op het moment waarop die allesverwoestende ziekte zich bij hem had geopenbaard - ging hij deze moeilijke omstandigheden te lijf met het enige wapen dat hij had en tot het laatst toe als een ware grootmeester wist te hanteren. Hij wenste deze benijdenswaardige karaktereigenschap ook met anderen te delen. Jan was een gezelschapsmens. Zijn brieven en briefkaartjes eindigden – in mijn geval althans - dan ook altijd met het warme ‘Groeten van huis tot huis en kom gauw eens langs’. Ik heb het te weinig gedaan. Veel te weinig.

Tilburg, 2000. Terwijl de ‘Canon’ van Pachelbel de kamer vult, werp ik me intens tevreden achterover in mijn stoel. Op het bord staat een bevallig ogende zeven om zeven met een meerslagje, een dwangslagje en maar liefst vijf dammen op de plank:







Zwart kan op diverse momenten anders spelen, maar dat levert telkens een nog sneller heengaan op dan in de in de applet getoonde hoofdvariant.
Natuurlijk, het heeft niet de innerlijke charme en opperste geslepenheid van Jan’s miniatuurtje, maar het is toch bepaald een niet-alledaags werkstukje. Goedkeurend over de stelling blikkend, schiet die memorabele dag weer door mijn hoofd. Ik hoor Jan zeggen: ‘Ook van grote hoogte is het een plaatje, jungske. Maar helaas gaat ons pad niet over rozen!’ Terwijl ik 30-24 speel en daarop 15-10! laat volgen, gonst een lach door mijn hoofd. Het is de robuuste schaterlach van Jan. Ik zal nieuwe moeten bakken.

Naschrift: dit portretje werd eerder als voorwoord gepubliceerd in een van de door Leen de Rooij aan het oeuvre van Jan Pennings gewijde probleemboekjes. Een hele tijd later wist eindspeldeskundige Johan Bastiaannet me te melden dat het eindspel van het laatste diagram op diverse manieren bijoplosbaar is en dat minstens twintig dammers dit idee al veel eerder in de publiciteit hadden gebracht. Och, dat kon er nog wel bij...

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

vrijdag 1 oktober 2010

Over Luns, de directrice en de nestor

Amsterdam, 1980 - Voor me laveerde een bejaard echtpaar voorzichtig langs de talloze losliggende stoeptegels en de soms verraderlijk opgestelde amsterdammertjes. “We zijn er bijna”, zei ze, een pronte, eerbiedwaardig grijze vrouw die kennelijk de regie voerde in hun huwelijk. Hij oud en kromgebogen, een wandelstok in de ene, de arm van zijn echtgenote in de andere hand.
Hij liet zich gewillig meevoeren naar de plaats van bestemming. Dat zal, schoot het plotseling door me heen, toch niet de bijeenkomst zijn van de KVD? “We zijn er, Nol.” Nol? Er waren voor zover ik wist binnen de KVD maar twee Nollen. Eén ervan, Nol Beemer, viel meteen af: die kende ik al jaren. Dan moest dit breekbare manneke waarachtig die andere Nol zijn.

Mevrouw Polman zette hem met zachte hand aan een tafel, nestelde zichzelf vervolgens in een hoekje van het etablissement, maakte een Tupperware lunchboxje open, hapte in een bruine boterham met kaas en zag met genoegen toe hoe haar Nol door al zijn ouwe makkers uitbundig werd begroet. De nestor, 85 inmiddels, sprak weinig, en als hij het deed, was het op de hem zo kenmerkende langzame, haast lijzige toon. Ook tijdens de vergadering beperkte hij zich tot een aandachtig stilzwijgen.

Doodstil
Belangrijk onderwerp van gesprek tijdens de vergadering was het naderend veertigjarig bestaan van de Kring, die op 12 januari 1941 was opgericht. Er zou een jubileumboek komen, elke problemist werd van harte uitgenodigd hiervoor vijf ongepubliceerde problemen aan te leveren. Ik zou het een en ander aan elkaar schrijven. De nestor knikte instemmend en krabbelde wat in een heel klein notitieboekje.
Rond een uur of twee - we waren het koffiestadium niet eens ontstegen - nam de directrice de nestor resoluut onder de arm: “Meneer Polman wenst u allen verder een plezierige middag toe”, zei ze statig. “Dank u wel”, mompelden we ietwat verbouwereerd, waarna het even doodstil werd in het gebouw van de Kruisvereniging. We wisten intuïtief dat we Polman nooit meer terug zouden zien: daar schuifelde een legendarisch problemist voorgoed weg uit ons leven, zomaar op een vroege zaterdagmiddag in Amsterdam.

Tegenstrijdige informatie
Het jaar 1895 bracht een aantal opzienbarende technische doorbraken. Röntgen ontdekte de naar hem genoemde stralen, de gebroeders Lumière draaiden de eerste film en Marconi maakte het eerste geslaagde radiocontact. Op 11 januari van dat jaar werd J. Edgar Hoover geboren, die later bijna een halve eeuw lang de FBI zou leiden en als zodanig meer macht zou hebben dan heel wat presidenten die hij had gediend.
Op dezelfde dag zag in Almelo Albertus Arnoldus Polman het levenslicht. Over het leven en werken van deze opmerkelijke man is niet veel vastgelegd en wat er is aan bronnenmateriaal, bevat nogal wat tegenstrijdige informatie. Zo meldde Theo van Prooijen (Het Damspel, 1957, nr. 3/4, p. 45) dat Polman in 1918 aan het dammen verslingerd was geraakt door toedoen van twee buurjongens, de gebroeders Jurg. Een andere bron verhaalde echter hoe hij voor het eerst met het dammen in aanraking kwam toen hij in 1916 als gemobiliseerd militair moest worden opgenomen in het hospitaal van Sint-Oedenrode. Van deze bron heb ik gebruik gemaakt in het jubileumboek van de KVD, omdat er voor mij geen enkele reden was om aan deze informatie te twijfelen. Toch klopt het verhaal niet, zo is me onlangs duidelijk geworden: er heeft in het Brabantse Sint- Oedenrode namelijk nooit een ziekenhuis bestaan, niet eens een tijdelijk militair hospitaal. Niemand minder dan Polman zelf was de bron geweest: hij had een en ander pontificaal gemeld in zijn brief die ik een paar dagen na de Kringbijeenkomst in Amsterdam mocht ontvangen en die voorts vijf eerste publicatie-problemen voor het jubileumboek bevatte. Het waren overigens beslist niet zijn beste problemen.

Ook over zijn maatschappelijke status lijken de bronnen het niet eens te zijn. Nol Beemer vertelde me ooit dat Polman in de tabakshandel had gezeten en daarmee een dusdanig vermogen had opgebouwd dat hij al op relatief jonge leeftijd kon gaan rentenieren. Maar Arie van der Stoep schrijft in zijn necrologie (gepubliceerd in De Problemist 1985, nr. 2) dat de nestor een sigarenzaakje exploiteerde. Van dit soort zaakjes waren er toen in elke straat wel twee te vinden. Later komen we op deze brandende kwestie terug. We beperken ons op dit moment even tot de vaststelling dat zowel Beemer als Van der Stoep waarschijnlijk gelijk had.

En dan zijn voorliefde voor de kleinere problemen: volgens Van Prooijen besloot Polman in 1927 zich alleen nog met het lichte werk bezig te houden. Maar het waarom van deze plotselinge omslag, die overigens tamelijk absurd zou zijn, maakte de Rotterdammer niet duidelijk. Arie van der Stoep rept niet over een abrupte ommezwaai, maar geeft wel een plausibele verklaring voor Polmans voorliefde: zijn problemen kwamen namelijk in zijn winkeltje tot stand tussen het helpen van de klanten door. Daardoor kwam hij nooit aan het forsere werk toe.

Feit en fictie lopen tot slot al evenzeer door elkaar heen waar het de productie van Polman betreft. Van Prooijen had het in 1957 over meer dan 3.000 gepubliceerde problemen, een aantal dat daarna hardnekkig in allerlei verhalen terugkomt. Maar Turbo Dambase van Klaas Bor, waarin alle gepubliceerde problemen zitten tot en met 2004, komt tot een aantal van 852. Normaal gesproken zou het persoonlijk archief van de componist in kwestie uitsluitsel kunnen bieden, maar in het geval van Polman gaat deze vlieger niet op. Van der Stoep in zijn necrologie in De Problemist:

“Hij weigerde hardnekkig ook maar één damblad te bewaren. Het enige tastbare bewijs dat hij problemen maakte was een kistje met papiertjes van allerlei kleuren en formaten, van giro-enveloppen tot drukwerk van vóór de wereldoorlog, met honderden probleempjes. Zijn vrouw hield bij welke er waren gepubliceerd, want al bekommerde hij zich niet om zijn gepubliceerde problemen, zijn boekhouding moest in orde zijn. Bij mijn laatste bezoek aan hem was hij bezig ongepubliceerde problemen te selekteren uit werk van soms al een halve eeuw oud. Hij was toen al in de tachtig.”

Telefoonverkeer
Enkele dagen na ontvangst van de genoemde brief ging de telefoon.
“Met Pólman... Pólman uit Almelo, ik geef u mijn vrouw even.”
“Met mevrouw Polman. Hebt u de brief in goede orde ontvangen?”
Dat kon ik bevestigen.
“Mijn man belt u met het verzoek om in het laatste probleem schijf 38 op 37 te plaatsen.
Volgens mijn man is de oplossing dan moeilijker te vinden. Kunt u dat voor ons regelen?”
Natuurlijk kon ik dat. Het ging om onderstaand werkstukje, hier nog met 38 gewoon op 38. (Klik in het diagram op ‘auto’).







Een kwartier later ging weer de telefoon:
“Nog een keer met mevrouw Polman. Mijn verontschuldigingen dat ik u weer lastig moet vallen, maar daar is een goede reden voor. Meneer Polman is namelijk tot het inzicht gekomen dat 37 terug moet naar 38. De stand is dan mooier, vindt hij. Zou u zo vriendelijk willen zijn?”
De schijf zou in de daaropvolgende weken in totaal zeven keer van plaats verwisselen. De kwestie hing kennelijk als een molensteen om zijn nek. Uiteindelijk kozen de nestor en de directrice voor veld 38 en dat was achteraf gezien maar goed ook: met 38 op 37 zit er via 28, 40, 37, 38, 19 en 5 een vreselijke bijoplossing in.

Laatste contact
Er ligt nog een onbeantwoorde vraag. Was Polman een vermogend man? Vermogend is wellicht niet het juiste woord, maar dat hij niet op de kleintjes hoefde te letten, staat vast. Enkele dagen na de laatste verhuizing van 37 naar 38 belde mevrouw Polman weer op.
“U hoeft niet bevreesd te wezen, hoor, meneer Polman is zeer tevreden over de probleemstelling. Wij bellen u voor een andere kwestie.”
De familie Polman bleek op zoek naar een service-appartement voor gegoede senioren. Had ik als telg van het bourgondische Brabant, waar toen inderdaad al heel wat van dit soort serviceflats waren opgetrokken, wellicht een goede suggestie? Die had ik. In Vught was zojuist een project afgerond dat zich specifiek richtte op ouderen met een gevulde bankrekening. Niemand minder dan Joseph Luns, die decennialang zijn stempel had gedrukt op het buitenlands beleid van Nederland en die op dat moment secretaris-generaal van de NAVO was, had er een appartement waarin hij zich terugtrok als ‘Brussel’ hem de keel uithing. Het had uitvoerig in alle Brabantse kranten gestaan. Een goedkoop appartement was het beslist niet: er moesten heel wat pegels worden meegebracht, zo’n halve ton aan (toen nog) guldens per jaar, toen heel veel geld. Van die halve ton was mevrouw Polman niet onder de indruk. Van Joseph Luns als potentiële buurman daarentegen wel. “Weet u, meneer Polman is niet zo gecharmeerd van die man”, zei ze ingetogen. Deze zeer beschaafd geformuleerde afkeer van Luns, die ik overigens helemaal deelde, markeerde het einde van een kort maar intensief telefoonverkeer tussen Almelo en Helvoirt.
Geruime tijd later zag ik dat de familie Polman naar Goor was verhuisd. Het zou na Almelo, Bussum, Halfweg en weer Almelo - ik zie ongetwijfeld enkele tussenstops over het hoofd - zijn laatste standplaats worden. In Goor is hij uiteindelijk op 31 juli 1984, bijna negentig jaar oud, overleden.

Polman als problemist
Zijn beste werk laat zich in enkele steekwoorden samenvatten: speels, lichtvoetig, eerder subtiel dan spectaculair, prettig ogende plaatjes, puntige slotakkoorden, om kort en goed te gaan: harmonisch. Toen de ‘Scherpe Regels’ (SR) een min of meer verplichtend karakter kregen, leek hij zich met duidelijke tegenzin in dit nieuwe regime te schikken: er staan heel wat constructies op zijn naam waarin hij de SR bewust aan zijn laars heeft gelapt. Het lijdt dan ook geen twijfel dat hij de SR als beknottend heeft ervaren.

Evergreens
Het heeft me een kleine twee avonden gekost om alle bijna 900 problemen na te spelen. De kwaliteit van het aanbod varieerde nogal. Er zit behoorlijk wat zouteloos, dor hout tussen en Polman zag er ook geen been in om een bepaald thema tot op het bot – eigenlijk tot vervelens toe – uit te melken, maar hij heeft ook een aantal composities op zijn naam staan die een gegarandeerde plaats zullen krijgen in het nog samen te stellen boek met daarin alle evergreens uit de geschiedenis van de damproblematiek.
In chronologische volgorde laat ik een aantal werkstukken zien die ik de auteur van dat nog te schrijven boek van harte wil aanbevelen.
De publicatiedatum van onderstaand probleem is onbekend, maar ligt ongtwijfeld ver voor de Tweede Wereldoorlog. Het is niet zomaar een meerslagstukje. Met name de tweede zet is buitengewoon fraai (1x1x2x2x3).







Er zullen indertijd best scherpslijpers zijn geweest die zurige opmerkingen hebben geplaatst bij wits laatste zet 29-24.







Het Damspel, juni 1928. Ongekend subtiel en sierlijk. Dit miniatuurtje komt dan ook terecht voor in alle bloemlezingen.







Gepubliceerd in het legendarische boek van G.L. Gortmans, 1001 Miniaturen (1939). Op het oog een bladprobleempje, maar in werkelijkheid een briljante forcing. Als zwart op de derde zet naar 24 slaat, volgen natuurlijk 22-18 en 21-17.







Eveneens afkomstig uit Gortmans’ 1001 Miniaturen en al evenzeer een evergreen. Zie toe hoe geraffineerd wit schijven naar de velden 25 en 30 transporteert om daarna met die twee vernietigend uit te halen.







Wederom een overbekend werkstukje uit 1001 Miniaturen. Vrijwel elke problemist heeft dit probleempje enige tijd als eigen vondst gekoesterd, maar Polman was ons allemaal voor.







Het Damspel, februari 1941. De smakelijke ingrediënten zijn een dot van een aanvangsstelling, een meerslagje, een plakker, een dwangslag van de zwarte dam en een damoffer van de witte dam. Ook dit probleem heeft tal van navolgers opgeleverd.







Het Kompas 1947. Na de grote terugslag 15x44 kan de zwarte dam ineens geen kant meer op. Heerlijk gesol met de zwarte dam, zowel tijdens het combinatieve gedeelte als in het motiefje. Dat dit probleem altijd redelijk onbekend is gebleven, zal wel te maken hebben met de twee minschijven voor wit en het doorgebroken stuk hout op 15.







Een van de weinige grotere constructies, geplaatst in Het Centrum op 24 december 1954. Let op hoe de zwarte dam dankzij een bijzondere slagkeuze naar de juiste plaats wordt gedirigeerd. Het (bekende en veelbewerkte) motief is, als ik me niet vergis, van de hand van Kees van de Kuilen.







De Problemist 1955. Met dit probleem won Polman de tweede prijs in het Kringkampioenschap van dat jaar. Als zwart op de tweede zet naar 19 slaat, volgt 4 (47) 2, 35, 24, 14. Twee volkomen scherpe varianten, nog steeds een zelden voorkomend fenomeen.







Het Damspel, december 1955. Er verschijnen drie dammen op het bord, waarvan de twee zwarte samen goed zijn voor vijf dambewegingen.







De Problemist, september 1964. Een fraaie klassieke stelling met een doorsnee-afwikkeling, maar dan moet wel worden bedacht dat Polman min of meer de geestelijk vader was van dit soort meerslagsystemen.

Gedenkplaatje
Een aantal Vughtenaren heeft zich in 2002, het jaar waarin Luns overleed, beijverd om in de hal van de serviceflat een gedenkplaatje aan te laten brengen: alle bezoekers moesten weten dat hier eens een Groot Vaderlander woonachtig was geweest. Het is niet doorgegaan. En dat is maar goed ook: een legendarisch problemist zou zich onmiddellijk in zijn graf hebben omgedraaid, zomaar op een lome ochtend in Goor.

(Foto: Het Damspel 1957)

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

woensdag 22 september 2010

Over Herman van Meggelen, Bossche kelkjes en een briljant motief

Helvoirt, 1963
Een regenachtige woensdagmiddag ergens in april: ik ben zojuist aangeschoven voor het eerste dampartijtje in mijn bijna tienjarige leven. Mijn tegenstander heet Peter Witlox en de plaats van handeling is diens ouderlijk huis onder de rook van de Sint Nicolaaskerk. “Je moet nooit naar de rand gaan, da’s zwak”, zegt hij. Hij ruilt zonder scrupules mijn openingszet 31-26 in voor 33-28 en voegt er meteen namens zichzelf 18-22 aan toe. “En nou moet je deze spelen.” Op zijn advies lever ik 39-33 af. “Máám, kom kijken, hij is erin getrapt!”, roept hij verheugd. Zijn moeder, een schrandere vrouw die geheel naar de toenmalige tijdgeest tot het fornuis veroordeeld is, ziet toe hoe haar kroost zich aan de tenuitvoerlegging van een geoliede Haarlemmer zet, strijkt even troostend over mijn haar en zegt: “Hiermee is zijn repertoire wel uitgeput, hoor.”

Het was niets minder dan een openbaring. Thuisgekomen liet ik weten dat ik op mijn tiende verjaardag een dambord met schijven wilde. Dat rare zetje had me gegrepen: fascinerend!
Dambord en schijven kwamen er. Wat later, toen het mijn ouders duidelijk was geworden dat het hier geen ordinaire bevlieging betrof, kreeg ik zowaar een damboekje: de Prisma van R.C. Keller. Welk een gelukzalig moment, waarde lezer, en wat een prachtig boekje! Neem nu de eerste regels, waarin deze meneer, die volgens de flaptekst onvoorstelbaar goed kon dammen, uitlegde dat dammen en dammen twee verschillende dingen zijn. Wie een redelijke ‘Boer, er ligt een kip in het water’ aan een piano weet te ontworstelen, is niet per definitie een begenadigd pianist. Zoiets stond er. Het was een metafoor die getuigde van een bovenmenselijk inzicht, vond ik.
In de daaropvolgende jaren kocht ik alles wat er op damgebied verscheen en in één van die boeken stond de tweede openbaring, symbolisch genoeg gepubliceerd in het jaar van mijn geboorte (1953). (Klik in het diagram op ‘auto’).






Wat na deze verbluffende afwikkeling rest is een krankzinnige positie die destijds een enorme indruk op me maakte. Zwart heeft een gigantisch aantal schijven op het bord staan, maar is ten dode opgeschreven. Ik had diep respect en een heilig ontzag voor de man die dit kunstwerkje had bedacht, ene H. van Meggelen. Overigens heb ik lang geleefd in de stellige overtuiging dat in de aanvangspositie 34-29 (want 32-27x27 kan natuurlijk niet vanwege 7-12, 10-15 en 24-29) ook wel zou winnen, maar toen ik de auteur daarmee jaren later confronteerde, schudde hij een geniale riposte uit zijn mouw, waarna hij glimlachend zijn kelkje en mijn glas liet bijvullen. Zie toe en geniet:






Laat ik echter niet op de zaken vooruitlopen en eerst vaststellen dat ik dankzij dit bijzondere probleem een meer dan normale belangstelling heb ontwikkeld voor de problematiek in het algemeen en Laocoönstellingen in het bijzonder.

Amsterdam, 1975
Ik sta bij het bord waarop Paul Germain beroerde momenten beleeft tegen Cees Varkevisser. Het zit Germain in dit Nederlands kampioenschap sowieso niet erg mee: hij loopt tegen zes nullen op. Eén ervan ontrolt zich binnen enkele seconden voor mijn ogen: Germain heeft namelijk net 9-13 afgeleverd. Oogt logisch, maar daar is alles mee gezegd. Ik voel een por in mijn zij. Naast me staat een rijzige man, flinke haardos, donkere bril, forse baard en een jonge klare in zijn hand. “Leuk zetje”, fluistert hij.






Gelaten doet Germain, een door en door vriendelijke Haïtiaan die op enig moment in Nederland verzeild was geraakt en nooit meer is vertrokken, de schijven in het doosje. Hij kijkt berustend om zich heen, bijna melancholiek, met een zweem van een glimlach op de lippen. Hunkert zichtbaar naar de warmte van zijn geboorteland. Varkevisser bestelt ondertussen bij de bar een biertje. Wij staan er ook, de rijzige man en ik. Het is mijn eerste kennismaking met Herman van Meggelen. Mooi moment om mijn twijfels uit te spreken over dat probleem uit 1953, maar de weerlegging is, ik liet het al zien, fabuleus.
“Doe je wat aan problematiek?”, vraagt Herman. Omdat ik inmiddels enkele krakkemikkige werkstukjes heb samengesteld, durf ik dat te bevestigen. Met zachte hand voert hij me naar een tafel, drukt me in een stoel, gaat tegenover me zitten, vouwt het magnetisch zakdambordje open en strooit er bijna achteloos wat dammen en schijven op. “Vanmorgen in de trein zomaar uit de lucht komen vallen”, zegt hij enigszins bagatelliserend. Niet terecht, zo blijkt. Het is een aangenaam ogende stelling vol fraaie finesses:






Zwart blijkt nu plotseling volkomen uitgeteld te zijn. Alleen het offer (35-40) 45x34 geeft nog wat lucht, maar dat mag eigenlijk geen naam hebben. Op (16-21) volgt 6-44, op (49-21) 6-11, op (49-43) 6-39! en tot slot op (49-35) 34-30!
“Als je schijf 44 terugzet op 40, heb je een lekker motief, maar ik vermoed dat het met die twee witte dammen een hels karwei is om er iets fatsoenlijks op te maken”, voorspelt hij, waarna hij vele, vele handen te schudden heeft, want hij kent iedereen en iedereen kent hem.
Ik heb het gevoel in enkele minuten heel veel rijker te zijn geworden. Thuis speel ik nog eens dat motiefje na: wonderlijk hoeveel verschillende minicombinaties met zo weinig materiaal kunnen worden gerealiseerd. Een briljant motief, is mijn eerste conclusie. En wat ben ik nog een kleine jongen, is de tweede.

Den Bosch, 1979
Karel Sax is een vriend van Piet Lauwen en penningmeester van de Kring voor Damproblematiek (KVD). Sax vervult dit ambt met de zwier van een passant die beseft erin geluisd te zijn. Hij is ook de zoon van de eigenaar van Instituut Sax, waar de Bossche jeugd zich kan bekwamen in typen en andere vaardigheden ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf. In een van de typelokalen vindt de jaarlijkse reünie van de KVD plaats. Er staat een aftandse koffieautomaat, meer valt er voor de Kringleden, die het grootste deel van de zaterdag achter veel te kleine lessenaartjes door zullen brengen, niet te nuttigen. De ambiance kan dus beduidend beter.
Van Meggelen is er ook. Hij slaat zich manmoedig door de armetierige omstandigheden heen, maar als de laatste plichtplegingen zijn afgewerkt, klopt hij me op mijn schouder: “Hoog tijd voor een neutje, jongen”. Even later zitten we in de Bossche stationsrestauratie. We spoelen de tegenvallende reünie weg met een kopstootje (voor de geheelonthouders onder de lezers: een ‘kopstootje’ is de benaming voor een biertje en een jonge klare. Men neme een nipje klare en spoele deze weg met een slok bier. Een hemelse combinatie voor degene die ‘s anderendaags voldoende tijd en gelegenheid heeft om de kater te verteren). De asbak op het belegen Perzische tafelkleed vult zich langzaam met zijn Belinda-peuken en mijn Drum-shaggies. De gemoedelijke dame van dienst zweeft af en aan met glazen en kelkjes. Twee zakdambordjes liggen op tafel. De ene na de andere vondst passeert de revue, tot de laatste trein naar het hoge noorden een eind maakt aan een bijzondere avond. Vanaf dat moment onderhouden we een levendige correspondentie. Herman is een begenadigd brievenschrijver. Brieven van soms tientallen pagina’s, gelardeerd met vijftig, zestig diagrammen. Pareltjes zijn het (één ervan is terug te vinden in het jubileumboek van de KVD bij het veertigjarig bestaan in 1981).
Begin jaren tachtig ontmoeten we elkaar nog enkele keren, niet zo indringend en intensief als die avond in de Bossche stationsrestauratie, maar even inspirerend en steeds met een neut onder handbereik. Want Herman is een Bourgondiër en houdt van het leven. Hij zou zich als Brabander ongetwijfeld op zijn gemak hebben gevoeld.

Tilburg, augustus 1984
Telefoon. Gerrit van der Linde aan de lijn. “Heb je het al gehoord? Herman van Meggelen is vorige week overleden. Zomaar ineens weg. Zijn hart.” Ik vloek. Het wordt een lege en stille dag. De buitentemperatuur bereikt tropische waarden, maar ik ril: ik herlees zijn brieven, herproef de keren dat we elkaar hebben ontmoet en speel een groot aantal composities na. Wat is hij toch een geniale componist geweest, concludeer ik weer. Elk werkstuk bevat minimaal één moment dat een Aha-Erlebnis teweeg brengt. Routine is hem vreemd. En altijd is de aanvanggstelling een lust voor het oog. Want daaraan hecht hij grote waarde: “Een gerecht moet er appetijtelijk uitzien”, heeft hij me talloze malen voorgehouden. “Een compositie moet intrigeren, het plaatje moet tot oplossing uitnodigen. Als de stelling oogt als een bak hondenvoer, is je honger over.”

Hoogstandjes
Moeiteloos zouden tientallen pagina’s gevuld kunnen worden met voorbeelden van zijn opvattingen over de problematiek en het zouden stuk voor stuk technische hoogstandjes zijn. Het is dan ook de overweging waard om zijn complete oeuvre nog eens te verzamelen en uit te geven. Ik beperk me hier tot een aantal plaatjes die mij om wat voor reden dan ook altijd hebben aangesproken. Laten we beginnen met een lekker smeuïg vraagstuk waarin de zwarte dam mag kiezen op welke manier hij tenonder wil gaan. Daarin schuilt ook het bijzondere: het kan snel, pijnloos en esthetisch of langzaam maar niet minder esthetisch. In allebei de gevallen voltrekt het vonnis zich haarzuiver en dat is dan weer een fenomeen dat in de problematiek maar zelden voorkomt:











In onderstaand probleem maakt de zwarte dam een indrukwekkende reis en wel via de velden 47, 35, 2, 16 en 50. Het aantal vraagstukken waarin een zwarte dam alle bordranden bezoekt, lijkt me uiterst beperkt. Het is trouwens ook een komen en gaan op veld 35.






Een probleem dat Van Meggelen maakte met ir. Jaap Viergever en dat inmiddels de status van ‘evergreen’ heeft verworven. Het werd gepubiceerd in De Problemist 1961. De prachtige meerslagen en de granaatinslag 32-27 maken van dit probleem een absolute topper. Dat er na alle schermutselingen een onbevredigende hoeveelheid hout overblijft, nemen we graag voor lief:






Een krankzinnige constructie van Herman in samenwerking met Andreas Kuijken. Zij werd voor het eerst gepubliceerd in het tijdschrift Dammen (mei 1988).






Het is op zich al knap dat zwart nog een onwaarschijnlijk subtiele tegencombinatie weet te ontdekken, maar het antwoord van wit, de slag van de witte dam naar 31, is ronduit geniaal gevonden. En dat dan allemaal in de gelimiteerde omvang van een miniatuur. We mogen dit schitterende ding typerend noemen voor Van Meggelens opvattingen over de problematiek.
Zo heeft elk werkstuk van Herman van Meggelen iets bijzonders. ‘Never a dull moment’, het kenmerk bij uitstek van een groot componist. Herman van Meggelen was een eminent problemist, wiens creatieve vermogen om onduidelijke redenen altijd
enigszins is onderschat. Voor mij behoort hij onbetwist tot de nationale top vijf der groten in het vak.

Wars van autoriteit
Dat de dammer Van Meggelen een begaafde persoonlijkheid is geweest, is inmiddels duidelijk. Rest de vraag wie de mens Van Meggelen nu eigenlijk was.
Hermannus van Meggelen werd geboren op 23 april 1931 in het Groningse Haren. Hij bleek een slim manneke dat niet alleen uitgesproken koppig en driftig was, maar ook al heel snel duidelijk maakte wars te zijn van alles wat riekte naar autoriteit. Boven hem geplaatst gezag kon hij maar moeilijk accepteren. Op de middelbare school kwam hij in aanraking met het damspel en wat later met de problematiek. Zijn eerste problemen dateren al van 1949 en zijn onder meer terug te vinden in Het Damspel. Degene die nog eens het verzameld werk van Van Meggelen wil boekstaven, zal stuiten op de omstandigheid dat Van Meggelen zich graag verschool achter een onafzienbare reeks pseudoniemen. Zo zijn mij Harmke A. Smid en A. Iserga bekend, alsmede natuurlijk P. van Manen (uit Heteren, zo stond er telkens bij vermeld), maar het is niet uitgesloten dat Van Meggelen nog tal van andere schuilnamen gebruikte. Aan dit soort mystificaties ontleende hij nu eenmaal een bijna vlegelachtig plezier.
Zijn leermeesters van het eerste uur waren problemisten en auteurs van naam. Mannen als W. B. Monsma en Harm Schurer hebben hem bekend gemaakt met de grondbeginselen, maar ook mensen en persoonlijke vrienden als Viergever en Van der Linde hebben veel betekend voor zijn ontwikkeling als problemist.
Na de middelbare school ging hij aan de slag in de verzekeringsbranche. Een prima baan, zo meldt zijn zoon Jan, maar wel een waarin hij de nodige gezagsdragers boven zich te dulden had. Uiteindelijk won de vrijheidsdrang het van de zekerheid en koos hij voor het vrije ondernemerschap. Hij begon een meubelzaak, eerst in Zuidlaren, later in Groningen.
Conjunctuurgevoelig als de meubelbranche is, ging het Van Meggelen in zakelijk opzicht niet altijd naar den vleze. Dat gold zeker begin jaren tachtig, toen de economische malaise haar dieptepunt had bereikt. Ik was een van de weinigen die over zijn geheim telefoonnummer beschikten, de rest van de burgerij moest proberen hem via zijn meubelzaak te spreken te krijgen - wat onbegonnen werk was.
Maar voor- of tegenspoed, zijn kinderen bewaren aan hem de dierbaarste herinneringen. Jan van Meggelen: “Mijn vader was creatief, onderzoekend en perfectionistisch waar het om het componeren ging. Daarnaast was hij een gevoels- en gezelschapsmens bij uitstek, hij had altijd bezoek. Dat kwam ook omdat hij zo goed kon luisteren, problemen oploste voor anderen en altijd op de bres stond voor zwakkeren. Hij had een goed hart. Nou ja figuurlijk dan... Groningse dammers voelden zich bij ons thuis. Het was een soort clubhuis voor ze. Er zijn, bijvoorbeeld door Hans Jansen en Jannes van der Wal, veel trainingen gegeven aan de spelers van DC Groningen (Roxy Dual). Ook is er bij ons thuis een competitie georganiseerd voor ieder die maar wilde komen. Dit resulteerde in een bont gezelschap van sterke dammers uit Drente, Friesland en Groningen.”
Het ging hier om de roemruchte woensdagavondcompetitie, waarvan zeer leesbare verslagen zijn gemaakt door onder anderen Van der Wal. “Ik denk”, besluit Jan van Meggelen, “met warmte aan hem terug. Mijn vader was een groot mens. Letterlijk en figuurlijk.” En dat was hij. Een groot mens en een groot componist.

“Natuurlijk wordt er in de hemel gedamd. Niveau? Tweede klasse Provinciaal Groninger Dambond, schat ik in.” (Citaat uit een brief van 28 juni 1982)


NASCHRIFT: Het offer van Bedum

Wat is de mooiste creatie van Van Meggelen? Ik zou daarop geen antwoord kunnen geven: in zijn verzameld werk zitten heel wat vondsten die de tand des tijds glansrijk zullen doorstaan. Maar als het dan toch moet, gaat mijn voorkeur uit naar de Laocoön uit 1953. Niet eens zozeer vanwege de esthetische kwaliteiten als wel op grond van de invloed die deze compositie op mij heeft gehad.
‘Het offer van Bedum’ (de term is van Auke Scholma) is nauw verwant aan de Laocoön: ook in deze positie legt een overweldigende meerderheid het uiteindelijk af. Naar deze stelling gaat de voorkeur uit van Hermans zoon Jan. Jan van Meggelen: “In het diagram heeft Andreas Kuyken het over het thema-Van Meggelen. Zwart heeft een dam en staat 4 stukken voor. Toch is het aan alle kanten verloren:






Zwart heeft niets beters dan (18-23). Na het slaan is de dubbele dreiging 7 of 8 beslissend.






In bovenstaand diagram heeft mijn vader dit motief verwerkt. Het werd gepubliceerd in het programmaboekje van het NK in Bedum 1980. De oplossing: 471! Omdat nu op (35) het vernietigende 450! volgt, moet zwart wel (47), waarna we via 461, 427 en 382!! in het thema-diagram terechtkomen. Helaas heeft Kuyken een bezwaar en dat is dat wit wellicht ook wint via 427, 471. 372 (44) 5 (40) 6 (36).” (Toch is die winst helemaal zo eenvoudig nog niet. Het programma Dam 2.2 bijvoorbeeld slaagt er niet in de stand voor wit naar winst te voeren. HW). “Daarom heeft Kuyken het motief nog eens bewerkt. Hij stelt voor deze compositie op naam van mijn vader te zetten:






De bewerking van Kuyken is mooi met een mooie natuurlijke stand, iets waar mijn vader altijd erg aan gehecht was. Ik heb het eerste diagram altijd fascinerend gevonden.”

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

zondag 19 september 2010

Jo Hobbelen, 1927-1985

Een kwarteeuw geleden reed Jo Hobbelen, waarschijnlijk verblind door de zon, met zijn taxi onder de boemel van Den Bosch naar Nijmegen. Daarmee kwam een eind aan het leven van een formidabel gewoon mens en een begenadigd dammer.

Vughtenaar op overweg gedood
Op een overweg onder Nuland is gistermiddag de Vughtenaar J. Hobbelen (58) verongelukt. Hij botste met zijn taxi tegen een personentrein uit de richting Den Bosch. Met het overlijden van de Vughtenaar Jo Hobbelen is een dammer van formaat heengegaan. Hobbelen werd in de jaren vijftig en zestig vijf maal kampioen van Brabant; in 1964 nam hij deel aan de strijd om het Nederlands kampioenschap. Als clubspeler was hij verbonden aan de Bossche vereniging Excelsior. Binnen de Nederlandse dambond was Hobbelen op vele manieren actief. Zo bekleedde hij zowel nationaal als regionaal de functie van wedstrijdleider. Hij verhoogde het spelpeil van de jeugd van onder meer Vught, Boxtel, St. Michielsgestel, Veghel en Schijndel. Voor de blinden-damsport maakte hij zich verdienstelijk door partijen te analyseren en de analyses vervolgens in te spreken op banden. (Brabants Dagblad, 26 en 27 juli 1985)

Ergens in de jaren zestig fietste ik als manneke van een jaar of vijftien, zestien, voor de eerste keer naar de damclub in Vught. VDC was 'thuis' in het patronaatsgebouw De Gouden Zonne, een hopeloos verwaarloosd bouwwerk dat in de hoogtijdagen van het Rijke Roomse Leven ongetwijfeld betere tijden had gekend. Een van gemeentewege aangestelde, hevig stotterende jongeman, Hans geheten, deed zijn uiterste best om er nog iets van te maken, maar het was vechten tegen de bierkaai en, vaak letterlijk, dweilen met de kraan open.
VDC zetelde op de eerste verdieping in een kamertje dat maar net groot genoeg was om alle leden te herbergen. Dat waren er overigens nooit meer dan vijftien. Mijn eerste partij, tegen ene Cees Lips, staat nog op mijn netvlies gebrand. Ik bracht het een heel eind, maar net op het moment waarop ik de remise in de wacht dacht te slepen, werd ik het slachtoffer van een finesse. "Toch heej dè mènneke d'r wel kèèk op", zei Lips tegen zijn kornuiten. Een week later haalde ik er wel remise uit en de week daarop won ik mijn eerste pot. Ik hoorde er voortaan helemaal bij.

Bloedbad
Het was een gezellige club en, gelet op het minimale aantal leden, niet eens zo'n slechte: ook al moesten we regelmatig met een man of acht, negen op stap, toch wist het eerste en enige tiental van VDC zich door de jaren heen moeiteloos te handhaven in de Brabantse hoofdklasse. En dan te bedenken - het was een van de favoriete filosofieën van de heren - dat de beste Vughtenaren elders hun heil hadden gezocht!
Het werd me al snel duidelijk dat het hier in feite alleen maar ging om Jo Hobbelen, een man die sinds 1944 bij het Bossche Excelsior damde en zeker in het Brabantse grote naam had gemaakt. Maar ook ver daarbuiten: hij had inmiddels alle groten in het vak wel zo'n beetje tegenover zich gekregen en ze hadden het bijna allemaal Spaans benauwd gehad. In de jaren vijftig en zestig was Jo vijf keer kampioen van Brabant geworden, in 1964 wist hij door te dringen tot het Nederlands Kampioenschap, waarin hij met 15 uit 15 een fraaie zevende plaats binnensleepte.
Zijn partijen haalden met de regelmaat van de klok de nationale en internationale dampers. Zo konden we in dat miezerige bovenkamertje van De Gouden Zonne nog steeds in alle bewondering genieten van de manier waarop Jo tijdens het Bevrijdingstoernooi 1970 (Eindhoven) eindspelcomponist Johan Bastiaannet al na een minuut of vijf verschrikkelijk onderuit had gehaald, een partij die daarna de hele wereld is overgegaan.

Dit bloedbad in beeld (ik put nu geheel uit mijn geheugen, de volgorde van de zetten kan in werkelijkheid een andere zijn geweest): 32-28 (16-21) 31-26 (18-22) 37-32 (11-16) 41-37 (7-11) 34-29 (20-24) 29x20 (15x24) 46-41 (1-7) 40-34 (21-27) 32x21 (16x27) 37-31 (10-15) 45-40 (5-10) 42-37 (15-20) 48-42? Hobbelen haalde er nu de volgende spetterende damcombinatie uit: (27-32!) 38x18 (12x32) 37x28 (24-29) 33x15 (17-21) 26x17 (11x33) 39x28 (14-20!) 15x24 (19x46) en alles is over en voorbij.

Zijn speelstijl was gedurfd. Hij hield ervan complicaties te creëren. Daarom was hij tegen mindere spelers ongekend productief. Jo permitteerde zich tegen deze spelers onverantwoorde risico's en het was prachtig om te zien hoe zijn tegenstanders langzaam maar zeker terechtkwamen in een spiraal die begon met een zekere ongerustheid en uit kon monden in opperste paniek en wanhoop. Kon, inderdaad, want meestal hadden zij in dit dramatische proces van geestelijk verval al in een veel eerder stadium de definitieve fout geproduceerd. Tegen gelijkwaardige of betere spelers nam hij wat gas terug, maar was zijn speelstijl nog steeds ronduit agressief. De aangehaalde partij tegen Bastiaannet is daarvan een voorbeeld. De openingsopzet van zwart is, zeker na (15-20), uiterst dubieus, maar nog net speelbaar. Soms viel hij in zijn eigen mes. Zijn avontuurlijke inborst vereiste diepzinnig rekenwerk. Daardoor was hij af en toe geneigd juist de hele simpele en elementaire dingen over het hoofd te zien. Ik heb hem tegen Maertzdorf (Excelsior - Treebeek) eens in een 2 om 7 zien vliegen.

Arbeiderszoon
Eens per jaar organiseerde het bestuur van VDC het Open Kampioenschap van Vught. Dat was een happening die doorgaans acht maandagavonden in beslag nam en waarop, behalve de leden van VDC, toch gauw zo'n drie dammers 'van buiten' afkwamen. Groot was de bestuurlijke vreugde - we leven inmiddels begin jaren zeventig - toen bekend werd dat niemand minder dan Hobbelen zich voor een van die open toernooien had ingeschreven. Zo maakte ik begin jaren zeventig voor het eerst met hem kennis.
We konden het - vanaf dat eerste moment tot zijn dood - goed met elkaar vinden. Ik vond hem meteen een bijzondere man. Hij wekte enigszins - toch had hij in rond Brabants 'geen spatjes' - de indruk een man in bonus te zijn, niet in de laatste plaats door zijn bekakte tongval. De werkelijkheid was echter aanzienlijk minder poëtisch.
Zijn levensverhaal was het verhaal van velen die in de jaren twintig waren geboren. Opgegroeid in armoe was hij net als zijn leeftijdgenoten al op jeugdige leeftijd door de nood gedwongen toegetreden tot de arbeidersstand die het naoorlogse Nederland erbovenop moest helpen. Jo werkte, tot zijn rug het begaf, als bouwvakker. Hij had een begenadigd docent, mathematicus of jurist kunnen zijn: de intelligentie was er, het geld niet. En ware het geld er wel geweest, dan zou het zijn ouders naar alle waarschijnlijkheid aan de wil hebben ontbroken. Onze Lieve Heer had nu eenmaal rangen en standen gewild en als er geen arbeidersklasse meer zou zijn, zouden de hele maatschappij, de rooms-katholieke zuil en de Heilige Moederkerk in elkaar donderen. En hoe zoet was niet de beloning ná het bestaan op dit ondermaanse?
Wie zich niet in deze beklemmende en bekrompen wereldorde kon vinden en zich toch als arbeiderszoon probeerde op te werken, kreeg problemen. Dat werd gezien als een vorm van onchristelijke hoogmoed die kwam te staan op een visite van de parochieherder. En leverde dat niet het gewenste resultaat op, dan was er nog altijd het hoofd van de lagere school, die het zich tot taak rekende het Rijke Roomsche Leven te dienen door de zonen en dochters van katholieke arbeiders naar de Ambachts- of de Huishoudschool te sturen. Werkelijk begaafden mochten naar de MULO. HBS en MMS waren uitgesloten en het Gymnasium was alleen toegankelijk voor de arbeiderszoon die priester wilde worden. Of zei dat te willen. Deze U-bocht constructie heeft vanuit de katholieke arbeidersstand toch nog een aantal grote mensen voortgebracht.

Maar zoals gezegd, Jo hoorde niet bij deze groep. Hij was gedwongen zijn rug dag na dag op bouwsteigers de vernieling in te werken. En velen met hem. Mijn vader bijvoorbeeld, als 'stoker eerste klas' in dienst van 'De Godshuizen', een door clericalen en nonnen bestierde psychiatrische inrichting, verpestte dag na dag in en rond de ketelhuizen zijn longen (hij stierf in 1994, volkomen kapot, uitgemergeld en uitgeput, op 67-jarige leeftijd). Ook mijn vader was een intelligent en uiterst belezen mens. Maar als kind van dezelfde generatie was het hem evenmin gegeven zich te ontworstelen aan de tijdgeest. Aan mijn opa heeft het overigens niet gelegen, aan mijn oma des te meer. Dat mens was roomser dan de paus - 'fijner dan gemalen poppenstront' zou de Brabander zeggen. Als manneke van hooguit vier, vijf jaar heb ik mijn opa tijdens het kaarten eens mals horen vloeken. "Dat ga je biechten, Nico!", beet oma hem toe, maar voor dit soort commando's was hij in de loop der jaren tamelijk ongevoelig geworden. Tot mijn verbazing trok ze haar jas aan en vertrok, op weg naar een plaatsvervangende biecht (die vanuit kerkelijk-juridisch perspectief waarschijnlijk niet eens geldig is geweest, ook dat nog).
Er lagen derhalve duidelijke parallellen tussen het leven van Jo en mijn vader. Dat zal een van de redenen zijn geweest dat het tussen Jo en mij altijd uitstekend heeft geboterd.

Heer van stand
Jo zocht en vond ruimschoots compensatie in de dammerij. In dit wereldje was zijn naam gevestigd, werd hij met egards omringd, was hij een veel gevraagd bestuurslid, mede-organisator, schrijver en rubricist. Wellicht heeft zijn bekakte tongval alles te maken met zijn vooraanstaande positie in de damwereld. Ik heb hem bijvoorbeeld nooit horen vloeken. Een welgemeend 'gatsie!' was zo ongeveer zijn krachtigste uiting van ongenoegen, op de voet gevolgd door 'vrééslijk sag!'. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat hij zich met dit taalgebruik in de bouw staande kon houden. Waarschijnlijk hebben wij, dammers, daarom altijd te maken gehad met slechts één kant van Jo Hobbelen, maar naar ik vermoed wel de echte. Omdat hij in de damwereld was wat hij in het maatschappelijk leven ook had willen zijn. Een jongen van het volk die op eigen kracht een heer van stand was geworden.

Fabelachtig
Het ging er spannend aan toe in dat Vughtse kampioenschap. Jo had één puntje meer dan ik, het onderlinge duel in de laatste ronde moest de beslissing brengen. Het werd een partij op het scherpst van de snede vanuit de toen immens populaire 33-29 (17-22) opening. Uiteindelijk kwam ik met wit in de volstrekt inferieure diagramstelling terecht, waarin ik weinig anders had dan het armoedige 48-42. Het wemelt nu van de damzetten, maar het doorrekenen van de gevolgen ervan is geen sinecure. Hobbelen nam een afwikkeling die niets meer opleverde dan remise. Hij had het karwei echter op een fabelachtige manier kunnen afmaken.

48-42? (26-31) 37x26 (17-22) 28x17 (12x21) 23x2 (13-18) 26x17 (36-41) 47x36 (27-32) 38x27 (18-23) 29x18 (20x47) 3x20 (47x34) 30x39 (15x24).
Hobbelen maakte nu en dan ook damproblemen. Af en toe verschenen er problemen van zijn hand in bladen zoals Het Damspel, De Problemist of het clubblad van Excelsior, maar ze waren op de vingers van één hand te tellen en de kwaliteit was niet altijd denderend. Af en toe echter schoot hij uit zijn slof met een juweeltje. Zijn mooiste is zonder twijfel deze:

Wit wint door 49-43 (40x49) 32-28 (23x32) 41-37 (32x41) 22-18 (13x31) 33-29 (24x44) 35x4 (16x27) 42-37 (31x33) 4x16 (49x21) 16x15!

Dat er met Jo nog eens iets zou gebeuren, heb ik altijd vermoed en gevreesd. Hij was op gezette tijden een roekeloos rijder. In zijn Skoda Sport bijvoorbeeld, die hij had aangeschaft toen hij een vette prijs gewonnen had in de voetbaltoto. Het was een vehicel dat bij 90 kilometer per uur al aardig begon te trillen en ook voor de rest meer uit garen en band leek te bestaan dan uit solide materialen. Maar dat kon hem niet deren. Zo reed Jo op de terugweg vanuit Roosendaal (waar we hadden deelgenomen aan een sneldamtoernooi) naar Vught vlotweg 140 kilometer per uur, terwijl het gutste van de regen, de storm door de kieren van de auto gierde en aquaplaning ons van de ene naar de andere kant dreef.
"Dat gaat nog eens goed fout, Jo", zei ik. Hij moest er hartelijk om lachen. "Ach, jongen, het komt zoals het komt."

De man, die alleen in de auto zat, reed omstreeks kwart over vier vanuit de richting Nuland de spoorwegovergang op. De overweglichten waren op dat moment in werking. De taxi werd gegrepen door de aansnellende trein. De bestuurder was op slag dood. De trein sleurde het motorgedeelte van de auto vierhonderd meter mee. (Brabants Dagblad, 26 juli 1985)

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl