maandag 29 maart 2010

Eponiem

De gerenommeerde taaldeskundige en lexicograaf Ton den Boon schreef in 2007 een leuk boekje: ‘Medische eponiemen. Van achillespees tot zollinger-ellisonsyndroom’. Jawel, een leuk boekje, geen twijfel over mogelijk. Maar de eerlijkheid gebiedt me eraan toe te voegen dat het wat armoedig oogde, dat het wat 'schriel en dunnekes' was en dat er voor dat schriele werkstukske ook nog eens fors in de buidel moest worden getast.

Eponiemen zijn termen die hun naam aan een persoon ontlenen: het kwartje van Kok, Nobelprijs, molotovcocktail, röntgenstraling en ga zo maar door. Vooral in de medische wetenschap bedient men zich graag van eponiemen en vaak gaat het dan om ziekten die men zijn ergste vijand nog niet toewenst. Sommige zijn inmiddels wereldberoemd, zoals de ziekte van Alzheimer, het oedipuscomplex en het gilles de la tourette-syndroom, andere zijn alleen bekend in een zeer beperkte kring van ingewijden. Ooit gehoord van het priessnitzverband, het lennox-gastautsyndroom of Ondines vloek?
Een schriel, te duur, maar ook best leerzaam boekje dus. Helaas wel wat gehaast samengesteld, zo te zien. De taalkundige Den Boon piest hier en daar grammaticaal geducht naast de pot, er zitten voorts nogal wat typefouten in en ook inhoudelijk klopt het niet allemaal. Maar nog erger en ergerlijker is dat hij enkele fameuze eponiemen over het hoofd heeft gezien. Den Boon had naar eigen zeggen niet de pretentie alle bestaande medische eponiemen te behandelen. Daar kan ik inkomen. Maar de navolgende hadden toch echt niet mogen ontbreken.

• Syndroom van Balkenende

Patiënten met dit zelden voorkomende syndroom lijden aan een lokaal erytrocytendeficiëntie rond de uvula (huig). De aandoening uit zich in de onstuitbare behoefte om de huig te prikkelen. De meeste patiënten doen dit door onophoudelijk te praten zonder iets te zeggen. De aandoening is op zich onschuldig en lijders aan het syndroom weten zich in het maatschappelijk verkeer in het algemeen redelijk staande te houden. Wel worden zij doorgaans gehuisvest in tamelijk ontoegankelijk torentjes waar hun aandoening nauwelijks of geen overlast oplevert.

• Neurose van Rutte
Een erfelijke stoornis in de voorhoofdskwabben. Deze verslaving komt vooral bij mannen voor. Kenmerkend symptoom: de dwangmatige gang naar herensociëteiten om daar, samen met andere patiënten, nieuwe complottheorieën te bedenken.

• Ziekte van Bea
Men vermoedt dat deze aandoening het gevolg is van prionenconcentraties in de cerebrale cortex. Het slachtoffer lijdt op volstrekt verkeerde momenten aan een ontembare zucht naar bovenmatig luxe ski-oorden.

• Marijnissenvirus
Veroorzaker van een bepaald type spierstijfheid. Men herkent de patiënt aan zijn enigszins moeizame, slepende tred en zijn onophoudelijke neiging sjekkies te draaien en het glas te heffen. Omdat ook de zenuwbanen zijn aangedaan, met name rond de stembanden, brengt dit neurologisch deficit voorts een enigszins zangerige tongval met zich mee. Gaat meestal gepaard met haaruitval.

• Boscomplex
De medische discussie is nog gaande, maar er lijkt zich een meerderheid af te tekenen voor het denkbeeld dat deze ernstige psychische aandoening voortvloeit uit een chronische overvloed aan hersenvocht. Door het drukkend effect hiervan op de hersenstam gaat de patiënt in toenemende mate gebukt onder hallucinaties en krijgt steeds meer last van een ziektebeeld dat bekend staat als het Ongerief van de Passer Domesticus, oftewel het huismussenfantoom. De lijder vertoont een plotselinge, onverklaarbare hang naar eigen huis en haard. Bekend slachtoffer van deze aandoening, die volgens kenners epidemische trekken begint aan te nemen, is Camiel Eurlings.

Het zou de heer Den Boon sieren en het wetenschappelijk niveau van zijn boekje ten goede komen als bovenstaande eponiemen in de volgende druk worden opgenomen.

Het boek (80 pagina's, uitgegeven door Van Zuiden Communications, ISBN: 978-90-8523-146-2) is nu alleen nog in de betere antiquariaten te bekomen.

zaterdag 20 maart 2010

Flaters

In mijn jongensjaren waren de gevaarlijkste en behendigste spitsen onveranderlijk afkomstig van het platteland. Dat kwam omdat wij met ons 'drietje' - een 'vijfje' was onbetaalbaar - voor de beoefening van de nobele voetbalsport naar met koeienflaters bezaaide weilanden trokken. Er was heel wat stuurmanskunst voor nodig om daar ongeschonden tussendoor te manoeuvreren.
Heel verradelijk waren die dingen. Ze hadden allemaal een stevig ogende krokante korst en leken daarom redelijk betrouwbaar, maar als je er alleen maar naar wees, volgde er subiet een droge knal en stond je tot je schouders in de smurrie. Wendbaarheid, schijnbewegingen en een sublieme valtechniek waren dan ook onze belangrijkste vaardigheden.
Aan de andere kant waren de flaters er evengoed de oorzaak van dat wij in defensief opzicht ernstig tekort schoten. Wij lieten het bijvoorbeeld wel uit ons hoofd om slidings of tackles in te zetten, omdat dergelijke onbezonnen hoogstandjes steevast in de prut eindigden. Die flaterangst - funest voor een verdediger - heeft van meet af aan ons voetballeven beheerst.

Maar niet alleen ons voetballeven. Neem Epi (eigenlijk: Epy) Drost, van 1966 tot 1980 geposteerd in het hart van de verdediging van FC Twente, dat nu, anno 2010, hard op weg lijkt naar de titel. Drost was een uiterst solide 'laatste man' met een weldadige techniek, maar ook een grossier in hoogst humoristische blunders. Mislukte een-tweetjes in het eigen strafschopgebied, terugspeelboogballetjes in eigen doel en meer van dit schoons.
Als zich weer eens zo'n bedrijfsongeval had voorgedaan en het voltallige publiek schaterlachend in de kuipjes hing te zieltogen, hief Drost steevast zijn blik ten hemel en inspecteerde vervolgens zijn broekje. Een duidelijk geval van flaterangst. Ik durf er een krat bier onder te verwedden dat Drost als manneke van een jaar of tien menigmaal in een wei, de koeienstront uit zijn ogen wrijvend, de hele buurt bij elkaar heeft lopen tieren.

Drost is alweer vijftien jaar geleden op 49-jarige leeftijd overleden. In het harnas, tijdens een onbeduidende pot van oud-internationals tegen een of ander amateurclubje. Maar zijn verwoestend schoten zijn gelukkig voor de eeuwigheid vastgelegd.

Foto: © FC Twente

dinsdag 16 maart 2010

Chagrijnig

Minstens vijfentachtig, schatte ik. Ze had krulspelden in met daarover een weinig flatteus doorschijnend plastic kapje. Ze zat te wachten tot een van de dienstdoende ambtenaren vond dat ze aan de beurt was. Geduld is in zo’n geval een schone zaak: men kan immers van onze ambtenaren beweren wat men wil, maar niet dat zij zich laten meeslepen in het tempo van het huidige tijdsgewricht. De Vlaamse schrijver Karel Jonckheere zette het decennia geleden al puntig op papier: ‘Zelfs ’s nachts kan een ambtenaar slapen’.

“Ga jij óók verbouwen?”, vroeg ze. Haar tongval was er een van de gemeenste soort, zo een waarvan je oorlellen haastig naar binnen kruipen.
“Nee”, zei ik en liet mijn paspoort zien.
“Een nieuw paspoort, da’s bijna net zo’n gesodemieter als een dakkapel”, ging ze verder. “Onze Piet moest weer zonodig. Als het bij hem begint te kriebelen, weet ik al hoe laat het is. Dan moet er weer wat worden verbouwd en dan kan ik naar het gemeentehuis. Daar is meneer zelf te beroerd voor. Hij krijgt uitslag van ambtenaren, zegt ie, alsof ik niet gallisch van ze word. Af en toe kan ik 'm wel wurgen, lekker mijn handen om zijn verrimpelde nek leggen en dan knijpen en knijpen en knijpen... nondeju zeg, ik krijg het er warm van!” Ze kreunde ingehouden. “Maar ik waarschuw alvast dat ze dadelijk niet aan mijn kop moeten beginnen te zeveren over welstandscommissies en meer van dat geleuter, want dan hebben ze de poppen aan het dansen. Ik ben namelijk knap chagrijnig. ’t Is erg dat ik het van mezelf zeggen moet, maar het is gewoon zo. Tsjongejonge, wat ben ik chagrijnig.” Ze keek me vorsend aan. “Wil je niet weten waarom ik chagrijnig ben?”
“Och”, zei ik.
Ze ging er eens goed voor zitten. “Ik ben helemaal gestretcht, het is een en al alenadrine. Ik ben nog strakker opgedraaid dan een lozzie van de Hema".
"Lozzie?"
"Lozzie, ja, klûkske, hor-lo-ge. Veuls te strak opgedraaid, ik zit van kop tot kont onder de stretch..."
"Stress."
"Nie mauwe gij, ge weet niet eens wa'n lozzie is. Gewoon stretch, en dáárom ben ik chagrijnig. En onze Piet ook. Want die wordt altijd vanzelf chagrijnig als ik chagrijnig ben. Dan zitten we gezellig samen in de keuken te chagrijnen. Dus ze moeten hier oppassen. Als ik mijn dakkapel niet krijg, trek ik die ambtenaar aan dat flutterige stropdaske van ‘m over de balie en verkoop ‘m een paar peren op zijn uitgestreken smoel. Dat doe ik.”

Nummer D004. Ze stond op en akkerde naar het loket. Halverwege bedacht ze zich, draaide zich om en kwam op me af. “Hier”, zei ze, “dè hèdde wel verdiend.” En ze kuste me op de wangen.

maandag 15 maart 2010

‘Nie piele!’

In mijn glanzende carrière als razendsnelle, hogelijk gevreesde linksbinnen ben ik één keer in het genot geweest een allesbeslissende wedstrijd te mogen spelen. Elf jaar was ik toen.
Het bestuur had de zaken energiek aangepakt: vrijdagmiddag al sjorden wij onze spullen achterop de fiets en reden naar een bosrijk gebied, waar we aan het kamperen sloegen. Met een weids gebaar had het bestuur aan deze idiote onderneming het begrip ‘trainingskamp’ verbonden, wat een ander woord bleek voor een zanikende trainer, veel gevulde koeken en friet benevens slaapzakken vol ongedierte.
Tegen drie uur ’s nachts dreef hoge nood mij de tent uit. Op de tast scharrelde ik een meter of twintig door het struikgewas en begon aan het karwei. Prompt barstte een Bengaals vuurwerk los, waarbij ik zelf voor een passende vocale begeleiding zorgde. Het was een feestelijk en kleurrijk schouwspel, dat kan ik u verzekeren, maar desondanks luidt mijn welgemeend en gratis advies aan u allen: plas nooit op schrikdraad.

Als gevolg van mijn nachtelijke escapades betrad ik de volgende ochtend enigszins terughoudend het veld. Toch stormde ik tegen Orthen, een zootje bij elkaar geharkte Bossche pummels dat hoge ogen gegooid zou hebben als het om een kampioenschap onophoudelijk vloeken ging, maar dat nu onderaan de ranglijst stond te zieltogen, meteen na het eerste fluitsignaal met de bal naar voren, passeerde minstens acht Orthenaren en schoot rakelings naast. ‘Nie piele, godverdomme!’, riep de trainer, een bankzitter van het tweede notabene.
Nie piele? Wat wilde dat nu weer zeggen? Uit de intonatie waarmee hij het over het veld had geschreeuwd, had ik een zekere afkeuring geproefd. Maar waarom? Zag hij dan niet dat de schrik er bij die uit Orthen nu pas echt goed inzat? Hoorde hij niet dat ze twee versnellingen hoger vloekten? We werden niettemin met een verpletterende nederlaag van de mat gebezemd: 0-14.
“Dè krède nou van oew gepiel. Gij stoater volgende wik mooi nèffe, gij!”, siste de trainer me in de kleedkamer toe, terwijl hij een bak met flesjes prik onaangeroerd in zijn Kever terugzette.

Thuisgekomen meteen het woordenboek geraadpleegd.
Er stond: 'Piele, piele - lokroep voor eenden’.
Nochtans stond ik er de week daarop mooi nèffe.

zondag 7 maart 2010

Wijze mannen

Het zijn barre tijden, maar de liefde voor Willem II stroomt nog meer dan anders door onze aderen en het woord ‘degradatie’ hebben we opgeborgen in de achterste krochten van onze hersenen.

Dat komt omdat we in ons optimisme zo nu en dan krachtig worden gesterkt door wat zich op en rond het veld afspeelt. Ik heb het nu niet zozeer over de sportieve ontwikkelingen (hoewel de ploeg sinds de komst van Pijpers, de nieuwe trainer, wel degelijk beter is gaan spelen), als wel over diverse verrassende schijnbewegingen aan de beleidsmatige zijlijn. Ik belicht er één, een kersverse.

Omroep Brabant berichtte dat de eind januari door het Stichtingsbestuur geïnstalleerde Commissie van Wijze Mannen, bestaande uit de lokale fenomenen Jan Melis, Mike Leers en Paul Bottelier, afgelopen weekend in Almelo heeft gesproken met leden van het bestuur van Heracles. En daar blijft het niet bij, zo wist Omroep Brabant te melden: een vervolggesprek met het Heracles-bestuur is al ingepland. "De commissie hoopt van Heracles te leren hoe een kleine club op een gezonde manier kan groeien.” Het is uitermate verheugend dat de Commissie in Almelo kennelijk een gewillig oor heeft gevonden, zij het dat de Almeloërs dat oor helaas pas verleenden nadat ze eerst zelf de pot tegen de Tricolores met 3-2 in hun zak hadden gestoken. Ze zijn daar wel goed, maar niet gek.

Het is alles bijeen nogal wat. Deze onverwachte manoeuvre betekent allereerst dat de Wijze Mannen niet erg gelukkig zijn met de manier waarop in de bestuurskamer aan de Goirleseweg tot nu toe is omgesprongen met 'gezond groeien', waarmee zij zich op voorhand van een breed draagvlak verzekerd weten omdat zij met deze terechte opvatting de gevoelens van vrijwel alle Tilburgers onderstrepen. Maar het betekent ook dat de Wijze Mannen (en geloof me: Melis, Leers en Bottelier zijn buiten kijf begiftigd met een veel meer dan normale intelligentie) zich ervan bewust waren, of toch minstens het sterke vermoeden hadden, dat elders in het land nòg slimmere mensen te vinden moesten zijn. Dat zij in hun zoektocht in Almelo zijn uitgekomen, wekt overigens geen bevreemding. Ook voor de uit het katholieke zuiden afkomstige Commissie komen de échte wijzen nog steeds uit het oosten. Da’s toch een hoopvol teken: nederigheid zegeviert altijd.

(Gepubliceerd in in De Tilburgse Koerier, donderdag 11 maart 2010)

dinsdag 2 maart 2010

‘Hondert seldzame Aanmerkingen’

Bijna alle zichzelf respecterende ziekenhuizen houden er tegenwoordig een magazine voor externe relaties op na. Dat zijn vaak boeiende tijdschriften, prachtig vormgegeven, rijk aan inhoud dankzij de medewerking van wetenschapsjournalisten en allemaal gratis op internet te raadplegen. De beste zijn ongetwijfeld de magazines van het AMC in Amsterdam en van het Erasmus MC in Rotterdam.

In het magazine van het Erasmus MC, Monitor, heeft de klinisch ethicus Erwin Kompanje de eerste aflevering gepubliceerd van wat tot een zeer lezenswaardige serie belooft uit te groeien. Kompanje verzamelt antiquarische medische boeken en heeft als zodanig inmiddels een aanzienlijke bibliotheek met meer dan 1500 vaak kostbare titels opgebouwd. De eerste aflevering van de serie gaat over het uit 1682 daterende boek ‘Hondert seldzame Aanmerkingen, so in de Genees- als Heel- en Snykonst’ van de eigenzinnige Haagse arts dr. Cornelis Stalpart vander Wiel (1620-1702). In het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek lezen we over deze Stalpart:

“S. behoorde tot een aanzienlijk Haagsch geslacht; zijn vader Pieter was o.a. burgemeester. Hij bezocht in zijn geboorteplaats de Latijnsche school en studeerde daarna te Franeker, in de geneeskunde onder J.A. van der Linden. Na zijn promotie in Juli 1642 vestigde hij zich in Den Haag, waar hij in Jan. 1643 werd aangenomen als ‘ordinaris Haechs doctor’ op een traktement van 200 gulden (in 1652 tot 100 gulden verlaagd). In 1644 werd hij belast met het geven van lessen aan de chirurgijns en hun leerlingen in het Theatrum anatomicum op een jaarlijksche toelage van 60 gulden. In het rampjaar 1672 trok hij met het veldleger uit. Eerst in 1682 heeft hij zijn ervaring uit een veertigjarige praktijk gepubliceerd in een boekje, getiteld: Hondert seldzame Aanmerkingen, so in de Genees- als Heel- en Snykonst. (...)"

De lezer zal van deze gezapig voorthobbelende tekst niet bijzonder opgewonden zijn geraakt. Maar op dit punt aangekomen worden de biografen ineens een stuk venijniger:

"De waarnemingen van S. behooren niet tot de beste uit zijn tijd, zijn vaak te beknopt en daardoor niet altijd nauwkeurig genoeg, maar zij zijn toch het lezen zeer waard en door de op de waarneming volgende bespreking der literatuur van veel belang voor de geschiedenis der geneeskunde. Tot de uitnemendste geneeskundigen van zijn tijd behoorde hij echter niet.”

Kennelijk geen briljante man, die Stalpart, want als belegen historici zulke eufemismen beginnen te hanteren moeten we het ergste vrezen voor de werkelijkheid...

‘Haagse kommer en kwel en een naar vis stinkend kind’
, zo heet de eerste bijdrage van Kompanje. We lezen onder meer:

“Het 35ste verhaal in de tweede bundel gaat over een tienjarige jongen, Bernadijn geheten, wiens huid geheel met schubben was bedekt. De oorzaak was, volgens Stalpart, dat zijn moeder terwijl zij in zee kleding aan het wassen was, daar vele vissen zag. Kort daarna raakte zij zwanger en moest tijdens de zwangerschap veelvuldig aan de vissen denken. En ja hoor, het kind dat zij later baarde was met schubben bedekt. Het kind at graag vis en opmerkelijk was dat hij ‘een visagtigen reuk van sig gaf’. De moderne dermatoloog zal onmiddellijk een geval van de huidziekte ichtyosis herkennen. Stalpart maakte er een fraai verhaal van, een dat we van een moderne dermatoloog niet snel zullen horen. Patiënten met ichtyosis ruiken echt niet naar vis.”

Voor een origineel exemplaar van ‘Hondert seldzame Aanmerkingen’ moet grof geld – enkele duizenden euro's, schat ik – op tafel worden gelegd. Maar voor nog geen 25 dollar kan men via internet een (in China vervaardigde, naar alle waarschijnlijkheid illegale en in ieder geval foeilelijk ogende) herdruk bestellen.

Foto: © Levien Willemse, Monitor, februari 2010