zondag 31 oktober 2010

Gods wonderlijkste dammer

In deze eerste nieuwsbrief die ik alweer een half decennium geleden het licht deed zien kan de lezer nog een keer kennisnemen van het verhaal over Herman van Meggelen (eerder op Krekwekdogt gepost). De tweede helft is - benevens een ankeiler op pagina 1 - ingeruimd voor een uitvoerige beschouwing over Gods wonderlijkste dammer. Benieuwd wie dat is? Klik dan op fullscreen in de nieuwsbrief en fiets op uw gemak door de inhoud.

nieuwsbriefcomposite1

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

dinsdag 26 oktober 2010

Herfst

Afgelopen weekend was onverwacht prachtig, een uitgelezen moment om, gewapend met een digitale camera, op zoek te gaan naar de traditionele rode paddenstoelen met witte stippen. We hebben ze in het plaatselijke Wandelbos niet kunnen vinden. Maar er viel ook zonder deze wonderschone vliegenzwammen, waarvan de consumptie overigens ten sterkste moet worden ontraden, genoeg te genieten. Wie beweerde ook alweer dat Tilburg alleen maar uit een verzameling rampspoed bestaat?



Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

zondag 17 oktober 2010

Eerste NTS-journaal gedigitaliseerd

Op 5 januari 1956 werd het eerste NTS-journaal uitgezonden. Dit journaal is onlangs teruggevonden in de archieven van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en onmiddellijk gedigitaliseerd.

Het ruim twaalf minuten durende journaal is vanuit journalistiek oogpunt een wonderbaarlijk geheel: de Koude Oorlog woedde in volle hevigheid, overal kostten brandhaarden die dag het leven aan vele mensen, maar het Journaal opende met een onwaarschijnlijk infantiele, oeverloos doorzanikende reportage over de schaaktweekamp tussen Euwe en Donner, bracht verder onder meer beelden van de Drie Koningen-optocht in Tilburg, boze stieren in Pamplona, een kerstboomverbranding in Amsterdam en een Amerikaanse dame met een olieveldje in haar achtertuintje. Een en ander eindigde met de zonnetjes en wolkjes tekenende hand van de weerman (een nieuwslezer was er nog niet: die primeur was Coen van Hoewijk op 3 oktober 1957 gegund).

De braafheid spat er vanaf. Het harde nieuws is grondig vermeden. De programmamakers hebben er alles aan gedaan om de actualiteiten te reduceren tot wat luchtige, hapklare brokken die bij alle gezindten naar binnen zouden glijden als Gods woord in een ouderling. Enfin, kijk en oordeel zelf:



Meer weten? Surf dan naar de website van de NOS.

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

zaterdag 16 oktober 2010

Verzameld, gewogen en geschift

Enkele jaren geleden heb ik mijn mooiste damproblemen in een nieuwsbrief verzameld en aan de liefhebbers toegestuurd. Nu kan elke bezoeker van deze blog kennisnemen van de composities van mijn voorkeur. Druk in de menubalk bovenin de nieuwsbrief op 'fullscreen' voor een optimaal beeld. Dambord onder handbereik vereist!

Verzameld, gewogen en geschift

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

zondag 10 oktober 2010

Over het pad en de rozen

Den Bosch, 1977. Terwijl Den Uyl op de beeldbuis struikelde over de vermogensaanwasdeling, wierp Bosschenaar Jan Pennings zich schaterlachend achterover in zijn stoel. Dat had niets te maken met de problemen van het toenmalige kabinet, want daarin was hij maar matig geïnteresseerd: ‘Och, jungske, ze doen maar. Het kan nog wel een tijdje duren voordat ik mijn vermogen en aandelen moet wassen.' Het had alles te maken met een probleem, dat ik daags ervoor aan het bord had ontworsteld en met gepaste trots aan Jan had laten zien. (Klik in het diagram op ‘auto’). Overigens: als zwart op de eerste zet naar veld 38 slaat, volgen wat later de dodelijke zetten 21-17 en 34-29.







‘Een verrekkes schoon ding’, zei Jan, waarna hij plechtstatig vervolgde: ‘Maar, wijze heer, laat ons de merites van deze constructie andermaal aan de toets der kritiek onderwerpen, want helaas gaat het pad der hedendaagse problemist niet over rozen.’ De stand werd weer opgezet, Jan ging staan, knikte nog eens goedkeurend en zei: ‘Ook van grote hoogte is het een plaatje.’ Nadat hij weer was gaan zitten, speelde hij met veel gevoel voor theater (de zetten werden tergend langzaam gedaan om zo het doodvonnis extra luister bij te zetten)…







…waarna zich het in de aanhef beschreven tafereel voltrok. Terwijl Den Uyl verbeten aankondigde dat hij ’s anderendaags zijn geloofsbrieven bij de koningin zou inleveren, sloot Jan dit hoofdstukje op gepaste wijze met een knipoog naar Wim Kan af: ‘Ge zult nieuwe moeten bakken.’

Jan had relativeren tot kunst verheven. Zo vond hij de enorme waardering die zijn beroemde miniatuurtje uit 1961 ten deel was gevallen nogal opgeklopt, want ‘dat ding had ik in een vloek en een zucht op het bord staan’. Daarin kon ik hem niet bijvallen. Ik vond en vind het nog steeds het mooiste miniatuurtje dat ik ooit onder ogen heb gehad:







Een verbluffende ontleding waarin zwart telkens voor hoogst onaangename slagkeuzes wordt geplaatst. Wat aan deze sprankelende beauty toe te voegen? Soms overstijgt schoonheid nu eenmaal het vermogen om daaraan uitdrukking te geven.
Maar Jan was er zelf ook méér mee ingenomen dan hij liet doorschemeren. Het miniatuurtje hing namelijk in de vorm van een borduurwerkje bij hem aan de muur, waar het hem heeft geïnspireerd tot een van zijn befaamde limericks. Die over de dammende dame en haar borduurwerkje, of was het toch bord-uurwerkje? Voor dit soort taalkundige spitsvondigheden had Jan een derde oog, waaraan we een groot aantal hoogst humoristische versjes te danken hebben. Over de dammende archeoloog en zijn rots-tempeltje (of rot-stempeltje natuurlijk. Vroeger, waarde jeugd, waren wij, oude mannen, voor een reproductie van een diagram aangewezen op een in de KNDB-winkel te bekomen stempeltje), over de doodgraver die het liefst schijven in een kistje stopt en over de bakker die beslag legt op alle prijzen.

Humor, daar draaide zijn leven om. Zelfs in tijden waarin het hem persoonlijk beroerd ging – na de dood van zijn eerste vrouw en op het moment waarop die allesverwoestende ziekte zich bij hem had geopenbaard - ging hij deze moeilijke omstandigheden te lijf met het enige wapen dat hij had en tot het laatst toe als een ware grootmeester wist te hanteren. Hij wenste deze benijdenswaardige karaktereigenschap ook met anderen te delen. Jan was een gezelschapsmens. Zijn brieven en briefkaartjes eindigden – in mijn geval althans - dan ook altijd met het warme ‘Groeten van huis tot huis en kom gauw eens langs’. Ik heb het te weinig gedaan. Veel te weinig.

Tilburg, 2000. Terwijl de ‘Canon’ van Pachelbel de kamer vult, werp ik me intens tevreden achterover in mijn stoel. Op het bord staat een bevallig ogende zeven om zeven met een meerslagje, een dwangslagje en maar liefst vijf dammen op de plank:







Zwart kan op diverse momenten anders spelen, maar dat levert telkens een nog sneller heengaan op dan in de in de applet getoonde hoofdvariant.
Natuurlijk, het heeft niet de innerlijke charme en opperste geslepenheid van Jan’s miniatuurtje, maar het is toch bepaald een niet-alledaags werkstukje. Goedkeurend over de stelling blikkend, schiet die memorabele dag weer door mijn hoofd. Ik hoor Jan zeggen: ‘Ook van grote hoogte is het een plaatje, jungske. Maar helaas gaat ons pad niet over rozen!’ Terwijl ik 30-24 speel en daarop 15-10! laat volgen, gonst een lach door mijn hoofd. Het is de robuuste schaterlach van Jan. Ik zal nieuwe moeten bakken.

Naschrift: dit portretje werd eerder als voorwoord gepubliceerd in een van de door Leen de Rooij aan het oeuvre van Jan Pennings gewijde probleemboekjes. Een hele tijd later wist eindspeldeskundige Johan Bastiaannet me te melden dat het eindspel van het laatste diagram op diverse manieren bijoplosbaar is en dat minstens twintig dammers dit idee al veel eerder in de publiciteit hadden gebracht. Och, dat kon er nog wel bij...

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

vrijdag 1 oktober 2010

Over Luns, de directrice en de nestor

Amsterdam, 1980 - Voor me laveerde een bejaard echtpaar voorzichtig langs de talloze losliggende stoeptegels en de soms verraderlijk opgestelde amsterdammertjes. “We zijn er bijna”, zei ze, een pronte, eerbiedwaardig grijze vrouw die kennelijk de regie voerde in hun huwelijk. Hij oud en kromgebogen, een wandelstok in de ene, de arm van zijn echtgenote in de andere hand.
Hij liet zich gewillig meevoeren naar de plaats van bestemming. Dat zal, schoot het plotseling door me heen, toch niet de bijeenkomst zijn van de KVD? “We zijn er, Nol.” Nol? Er waren voor zover ik wist binnen de KVD maar twee Nollen. Eén ervan, Nol Beemer, viel meteen af: die kende ik al jaren. Dan moest dit breekbare manneke waarachtig die andere Nol zijn.

Mevrouw Polman zette hem met zachte hand aan een tafel, nestelde zichzelf vervolgens in een hoekje van het etablissement, maakte een Tupperware lunchboxje open, hapte in een bruine boterham met kaas en zag met genoegen toe hoe haar Nol door al zijn ouwe makkers uitbundig werd begroet. De nestor, 85 inmiddels, sprak weinig, en als hij het deed, was het op de hem zo kenmerkende langzame, haast lijzige toon. Ook tijdens de vergadering beperkte hij zich tot een aandachtig stilzwijgen.

Doodstil
Belangrijk onderwerp van gesprek tijdens de vergadering was het naderend veertigjarig bestaan van de Kring, die op 12 januari 1941 was opgericht. Er zou een jubileumboek komen, elke problemist werd van harte uitgenodigd hiervoor vijf ongepubliceerde problemen aan te leveren. Ik zou het een en ander aan elkaar schrijven. De nestor knikte instemmend en krabbelde wat in een heel klein notitieboekje.
Rond een uur of twee - we waren het koffiestadium niet eens ontstegen - nam de directrice de nestor resoluut onder de arm: “Meneer Polman wenst u allen verder een plezierige middag toe”, zei ze statig. “Dank u wel”, mompelden we ietwat verbouwereerd, waarna het even doodstil werd in het gebouw van de Kruisvereniging. We wisten intuïtief dat we Polman nooit meer terug zouden zien: daar schuifelde een legendarisch problemist voorgoed weg uit ons leven, zomaar op een vroege zaterdagmiddag in Amsterdam.

Tegenstrijdige informatie
Het jaar 1895 bracht een aantal opzienbarende technische doorbraken. Röntgen ontdekte de naar hem genoemde stralen, de gebroeders Lumière draaiden de eerste film en Marconi maakte het eerste geslaagde radiocontact. Op 11 januari van dat jaar werd J. Edgar Hoover geboren, die later bijna een halve eeuw lang de FBI zou leiden en als zodanig meer macht zou hebben dan heel wat presidenten die hij had gediend.
Op dezelfde dag zag in Almelo Albertus Arnoldus Polman het levenslicht. Over het leven en werken van deze opmerkelijke man is niet veel vastgelegd en wat er is aan bronnenmateriaal, bevat nogal wat tegenstrijdige informatie. Zo meldde Theo van Prooijen (Het Damspel, 1957, nr. 3/4, p. 45) dat Polman in 1918 aan het dammen verslingerd was geraakt door toedoen van twee buurjongens, de gebroeders Jurg. Een andere bron verhaalde echter hoe hij voor het eerst met het dammen in aanraking kwam toen hij in 1916 als gemobiliseerd militair moest worden opgenomen in het hospitaal van Sint-Oedenrode. Van deze bron heb ik gebruik gemaakt in het jubileumboek van de KVD, omdat er voor mij geen enkele reden was om aan deze informatie te twijfelen. Toch klopt het verhaal niet, zo is me onlangs duidelijk geworden: er heeft in het Brabantse Sint- Oedenrode namelijk nooit een ziekenhuis bestaan, niet eens een tijdelijk militair hospitaal. Niemand minder dan Polman zelf was de bron geweest: hij had een en ander pontificaal gemeld in zijn brief die ik een paar dagen na de Kringbijeenkomst in Amsterdam mocht ontvangen en die voorts vijf eerste publicatie-problemen voor het jubileumboek bevatte. Het waren overigens beslist niet zijn beste problemen.

Ook over zijn maatschappelijke status lijken de bronnen het niet eens te zijn. Nol Beemer vertelde me ooit dat Polman in de tabakshandel had gezeten en daarmee een dusdanig vermogen had opgebouwd dat hij al op relatief jonge leeftijd kon gaan rentenieren. Maar Arie van der Stoep schrijft in zijn necrologie (gepubliceerd in De Problemist 1985, nr. 2) dat de nestor een sigarenzaakje exploiteerde. Van dit soort zaakjes waren er toen in elke straat wel twee te vinden. Later komen we op deze brandende kwestie terug. We beperken ons op dit moment even tot de vaststelling dat zowel Beemer als Van der Stoep waarschijnlijk gelijk had.

En dan zijn voorliefde voor de kleinere problemen: volgens Van Prooijen besloot Polman in 1927 zich alleen nog met het lichte werk bezig te houden. Maar het waarom van deze plotselinge omslag, die overigens tamelijk absurd zou zijn, maakte de Rotterdammer niet duidelijk. Arie van der Stoep rept niet over een abrupte ommezwaai, maar geeft wel een plausibele verklaring voor Polmans voorliefde: zijn problemen kwamen namelijk in zijn winkeltje tot stand tussen het helpen van de klanten door. Daardoor kwam hij nooit aan het forsere werk toe.

Feit en fictie lopen tot slot al evenzeer door elkaar heen waar het de productie van Polman betreft. Van Prooijen had het in 1957 over meer dan 3.000 gepubliceerde problemen, een aantal dat daarna hardnekkig in allerlei verhalen terugkomt. Maar Turbo Dambase van Klaas Bor, waarin alle gepubliceerde problemen zitten tot en met 2004, komt tot een aantal van 852. Normaal gesproken zou het persoonlijk archief van de componist in kwestie uitsluitsel kunnen bieden, maar in het geval van Polman gaat deze vlieger niet op. Van der Stoep in zijn necrologie in De Problemist:

“Hij weigerde hardnekkig ook maar één damblad te bewaren. Het enige tastbare bewijs dat hij problemen maakte was een kistje met papiertjes van allerlei kleuren en formaten, van giro-enveloppen tot drukwerk van vóór de wereldoorlog, met honderden probleempjes. Zijn vrouw hield bij welke er waren gepubliceerd, want al bekommerde hij zich niet om zijn gepubliceerde problemen, zijn boekhouding moest in orde zijn. Bij mijn laatste bezoek aan hem was hij bezig ongepubliceerde problemen te selekteren uit werk van soms al een halve eeuw oud. Hij was toen al in de tachtig.”

Telefoonverkeer
Enkele dagen na ontvangst van de genoemde brief ging de telefoon.
“Met Pólman... Pólman uit Almelo, ik geef u mijn vrouw even.”
“Met mevrouw Polman. Hebt u de brief in goede orde ontvangen?”
Dat kon ik bevestigen.
“Mijn man belt u met het verzoek om in het laatste probleem schijf 38 op 37 te plaatsen.
Volgens mijn man is de oplossing dan moeilijker te vinden. Kunt u dat voor ons regelen?”
Natuurlijk kon ik dat. Het ging om onderstaand werkstukje, hier nog met 38 gewoon op 38. (Klik in het diagram op ‘auto’).







Een kwartier later ging weer de telefoon:
“Nog een keer met mevrouw Polman. Mijn verontschuldigingen dat ik u weer lastig moet vallen, maar daar is een goede reden voor. Meneer Polman is namelijk tot het inzicht gekomen dat 37 terug moet naar 38. De stand is dan mooier, vindt hij. Zou u zo vriendelijk willen zijn?”
De schijf zou in de daaropvolgende weken in totaal zeven keer van plaats verwisselen. De kwestie hing kennelijk als een molensteen om zijn nek. Uiteindelijk kozen de nestor en de directrice voor veld 38 en dat was achteraf gezien maar goed ook: met 38 op 37 zit er via 28, 40, 37, 38, 19 en 5 een vreselijke bijoplossing in.

Laatste contact
Er ligt nog een onbeantwoorde vraag. Was Polman een vermogend man? Vermogend is wellicht niet het juiste woord, maar dat hij niet op de kleintjes hoefde te letten, staat vast. Enkele dagen na de laatste verhuizing van 37 naar 38 belde mevrouw Polman weer op.
“U hoeft niet bevreesd te wezen, hoor, meneer Polman is zeer tevreden over de probleemstelling. Wij bellen u voor een andere kwestie.”
De familie Polman bleek op zoek naar een service-appartement voor gegoede senioren. Had ik als telg van het bourgondische Brabant, waar toen inderdaad al heel wat van dit soort serviceflats waren opgetrokken, wellicht een goede suggestie? Die had ik. In Vught was zojuist een project afgerond dat zich specifiek richtte op ouderen met een gevulde bankrekening. Niemand minder dan Joseph Luns, die decennialang zijn stempel had gedrukt op het buitenlands beleid van Nederland en die op dat moment secretaris-generaal van de NAVO was, had er een appartement waarin hij zich terugtrok als ‘Brussel’ hem de keel uithing. Het had uitvoerig in alle Brabantse kranten gestaan. Een goedkoop appartement was het beslist niet: er moesten heel wat pegels worden meegebracht, zo’n halve ton aan (toen nog) guldens per jaar, toen heel veel geld. Van die halve ton was mevrouw Polman niet onder de indruk. Van Joseph Luns als potentiële buurman daarentegen wel. “Weet u, meneer Polman is niet zo gecharmeerd van die man”, zei ze ingetogen. Deze zeer beschaafd geformuleerde afkeer van Luns, die ik overigens helemaal deelde, markeerde het einde van een kort maar intensief telefoonverkeer tussen Almelo en Helvoirt.
Geruime tijd later zag ik dat de familie Polman naar Goor was verhuisd. Het zou na Almelo, Bussum, Halfweg en weer Almelo - ik zie ongetwijfeld enkele tussenstops over het hoofd - zijn laatste standplaats worden. In Goor is hij uiteindelijk op 31 juli 1984, bijna negentig jaar oud, overleden.

Polman als problemist
Zijn beste werk laat zich in enkele steekwoorden samenvatten: speels, lichtvoetig, eerder subtiel dan spectaculair, prettig ogende plaatjes, puntige slotakkoorden, om kort en goed te gaan: harmonisch. Toen de ‘Scherpe Regels’ (SR) een min of meer verplichtend karakter kregen, leek hij zich met duidelijke tegenzin in dit nieuwe regime te schikken: er staan heel wat constructies op zijn naam waarin hij de SR bewust aan zijn laars heeft gelapt. Het lijdt dan ook geen twijfel dat hij de SR als beknottend heeft ervaren.

Evergreens
Het heeft me een kleine twee avonden gekost om alle bijna 900 problemen na te spelen. De kwaliteit van het aanbod varieerde nogal. Er zit behoorlijk wat zouteloos, dor hout tussen en Polman zag er ook geen been in om een bepaald thema tot op het bot – eigenlijk tot vervelens toe – uit te melken, maar hij heeft ook een aantal composities op zijn naam staan die een gegarandeerde plaats zullen krijgen in het nog samen te stellen boek met daarin alle evergreens uit de geschiedenis van de damproblematiek.
In chronologische volgorde laat ik een aantal werkstukken zien die ik de auteur van dat nog te schrijven boek van harte wil aanbevelen.
De publicatiedatum van onderstaand probleem is onbekend, maar ligt ongtwijfeld ver voor de Tweede Wereldoorlog. Het is niet zomaar een meerslagstukje. Met name de tweede zet is buitengewoon fraai (1x1x2x2x3).







Er zullen indertijd best scherpslijpers zijn geweest die zurige opmerkingen hebben geplaatst bij wits laatste zet 29-24.







Het Damspel, juni 1928. Ongekend subtiel en sierlijk. Dit miniatuurtje komt dan ook terecht voor in alle bloemlezingen.







Gepubliceerd in het legendarische boek van G.L. Gortmans, 1001 Miniaturen (1939). Op het oog een bladprobleempje, maar in werkelijkheid een briljante forcing. Als zwart op de derde zet naar 24 slaat, volgen natuurlijk 22-18 en 21-17.







Eveneens afkomstig uit Gortmans’ 1001 Miniaturen en al evenzeer een evergreen. Zie toe hoe geraffineerd wit schijven naar de velden 25 en 30 transporteert om daarna met die twee vernietigend uit te halen.







Wederom een overbekend werkstukje uit 1001 Miniaturen. Vrijwel elke problemist heeft dit probleempje enige tijd als eigen vondst gekoesterd, maar Polman was ons allemaal voor.







Het Damspel, februari 1941. De smakelijke ingrediënten zijn een dot van een aanvangsstelling, een meerslagje, een plakker, een dwangslag van de zwarte dam en een damoffer van de witte dam. Ook dit probleem heeft tal van navolgers opgeleverd.







Het Kompas 1947. Na de grote terugslag 15x44 kan de zwarte dam ineens geen kant meer op. Heerlijk gesol met de zwarte dam, zowel tijdens het combinatieve gedeelte als in het motiefje. Dat dit probleem altijd redelijk onbekend is gebleven, zal wel te maken hebben met de twee minschijven voor wit en het doorgebroken stuk hout op 15.







Een van de weinige grotere constructies, geplaatst in Het Centrum op 24 december 1954. Let op hoe de zwarte dam dankzij een bijzondere slagkeuze naar de juiste plaats wordt gedirigeerd. Het (bekende en veelbewerkte) motief is, als ik me niet vergis, van de hand van Kees van de Kuilen.







De Problemist 1955. Met dit probleem won Polman de tweede prijs in het Kringkampioenschap van dat jaar. Als zwart op de tweede zet naar 19 slaat, volgt 4 (47) 2, 35, 24, 14. Twee volkomen scherpe varianten, nog steeds een zelden voorkomend fenomeen.







Het Damspel, december 1955. Er verschijnen drie dammen op het bord, waarvan de twee zwarte samen goed zijn voor vijf dambewegingen.







De Problemist, september 1964. Een fraaie klassieke stelling met een doorsnee-afwikkeling, maar dan moet wel worden bedacht dat Polman min of meer de geestelijk vader was van dit soort meerslagsystemen.

Gedenkplaatje
Een aantal Vughtenaren heeft zich in 2002, het jaar waarin Luns overleed, beijverd om in de hal van de serviceflat een gedenkplaatje aan te laten brengen: alle bezoekers moesten weten dat hier eens een Groot Vaderlander woonachtig was geweest. Het is niet doorgegaan. En dat is maar goed ook: een legendarisch problemist zou zich onmiddellijk in zijn graf hebben omgedraaid, zomaar op een lome ochtend in Goor.

(Foto: Het Damspel 1957)

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl