'Eieren bedelen' is volgens deskundigen voortgekomen uit een heidens, Germaans feest waarin de lentegodin Ostra centraal stond en is vele eeuwen geleden in de drie genoemde dorpen naadloos in het katholieke geloof ingepast.
Op de woensdag voor Pasen zat (en zit) de veertigdaagse katholieke vastentijd er bijna op. Dat betekende vroeger, toen er nog serieus gevast werd, dat vrijwel iedereen tegen een 'eierberg' aanhikte, want bij elk huis scharrelde een meute kippen rond en voor elke rechtgeaarde katholiek was de consumptie van eieren in de vastentijd taboe.
Om de mensen van die eierberg en andere gaven af te helpen, trokken de jongens van de hoogste klassen van de lagere school erop uit, zongen bij elke deur een paaseilied en roffelden daarbij met fraai besneden stokken op de grond. De tekst van het lied ging (en gaat) als volgt:
"Vrouwke, vrouwke doe oew best,
Hoal de aikes uit ut nest,
van die witte hennen,
God zal ze kennen,
Eén ai is geen ai,
Tweej ai is un half ai,
Drie ai is een poasai
Van die wit en van die zwart
Gif van elk henneke wat
Gaven de bewoners geen sjoege, dan werd het stokgeroffel flink opgevoerd (waarbij de voordeur soms niet werd gespaard) en persten de jongelui er nog een venijnig additioneel coupletje uit:
Er is een goatje in de deur
Doar kekt unnu gierige duvel deur...
Maar dat laatste kwam zelden voor: binnen de kortst mogelijke tijd zou immers het hele dorp weten waar de vrekken woonachtig waren. Meestal kon de 'Judas', een jongen die de 'Judaszak' meevoerde waarin de eieren en soms het geld werden bewaard, zijn mand of tas naar voren steken om de gulle gaven in ontvangst te nemen (zie foto).

Op 31 maart is het weer zover.
Foto: © Het Zuiden, 1957