zondag 10 oktober 2010

Over het pad en de rozen

Den Bosch, 1977. Terwijl Den Uyl op de beeldbuis struikelde over de vermogensaanwasdeling, wierp Bosschenaar Jan Pennings zich schaterlachend achterover in zijn stoel. Dat had niets te maken met de problemen van het toenmalige kabinet, want daarin was hij maar matig geïnteresseerd: ‘Och, jungske, ze doen maar. Het kan nog wel een tijdje duren voordat ik mijn vermogen en aandelen moet wassen.' Het had alles te maken met een probleem, dat ik daags ervoor aan het bord had ontworsteld en met gepaste trots aan Jan had laten zien. (Klik in het diagram op ‘auto’). Overigens: als zwart op de eerste zet naar veld 38 slaat, volgen wat later de dodelijke zetten 21-17 en 34-29.







‘Een verrekkes schoon ding’, zei Jan, waarna hij plechtstatig vervolgde: ‘Maar, wijze heer, laat ons de merites van deze constructie andermaal aan de toets der kritiek onderwerpen, want helaas gaat het pad der hedendaagse problemist niet over rozen.’ De stand werd weer opgezet, Jan ging staan, knikte nog eens goedkeurend en zei: ‘Ook van grote hoogte is het een plaatje.’ Nadat hij weer was gaan zitten, speelde hij met veel gevoel voor theater (de zetten werden tergend langzaam gedaan om zo het doodvonnis extra luister bij te zetten)…







…waarna zich het in de aanhef beschreven tafereel voltrok. Terwijl Den Uyl verbeten aankondigde dat hij ’s anderendaags zijn geloofsbrieven bij de koningin zou inleveren, sloot Jan dit hoofdstukje op gepaste wijze met een knipoog naar Wim Kan af: ‘Ge zult nieuwe moeten bakken.’

Jan had relativeren tot kunst verheven. Zo vond hij de enorme waardering die zijn beroemde miniatuurtje uit 1961 ten deel was gevallen nogal opgeklopt, want ‘dat ding had ik in een vloek en een zucht op het bord staan’. Daarin kon ik hem niet bijvallen. Ik vond en vind het nog steeds het mooiste miniatuurtje dat ik ooit onder ogen heb gehad:







Een verbluffende ontleding waarin zwart telkens voor hoogst onaangename slagkeuzes wordt geplaatst. Wat aan deze sprankelende beauty toe te voegen? Soms overstijgt schoonheid nu eenmaal het vermogen om daaraan uitdrukking te geven.
Maar Jan was er zelf ook méér mee ingenomen dan hij liet doorschemeren. Het miniatuurtje hing namelijk in de vorm van een borduurwerkje bij hem aan de muur, waar het hem heeft geïnspireerd tot een van zijn befaamde limericks. Die over de dammende dame en haar borduurwerkje, of was het toch bord-uurwerkje? Voor dit soort taalkundige spitsvondigheden had Jan een derde oog, waaraan we een groot aantal hoogst humoristische versjes te danken hebben. Over de dammende archeoloog en zijn rots-tempeltje (of rot-stempeltje natuurlijk. Vroeger, waarde jeugd, waren wij, oude mannen, voor een reproductie van een diagram aangewezen op een in de KNDB-winkel te bekomen stempeltje), over de doodgraver die het liefst schijven in een kistje stopt en over de bakker die beslag legt op alle prijzen.

Humor, daar draaide zijn leven om. Zelfs in tijden waarin het hem persoonlijk beroerd ging – na de dood van zijn eerste vrouw en op het moment waarop die allesverwoestende ziekte zich bij hem had geopenbaard - ging hij deze moeilijke omstandigheden te lijf met het enige wapen dat hij had en tot het laatst toe als een ware grootmeester wist te hanteren. Hij wenste deze benijdenswaardige karaktereigenschap ook met anderen te delen. Jan was een gezelschapsmens. Zijn brieven en briefkaartjes eindigden – in mijn geval althans - dan ook altijd met het warme ‘Groeten van huis tot huis en kom gauw eens langs’. Ik heb het te weinig gedaan. Veel te weinig.

Tilburg, 2000. Terwijl de ‘Canon’ van Pachelbel de kamer vult, werp ik me intens tevreden achterover in mijn stoel. Op het bord staat een bevallig ogende zeven om zeven met een meerslagje, een dwangslagje en maar liefst vijf dammen op de plank:







Zwart kan op diverse momenten anders spelen, maar dat levert telkens een nog sneller heengaan op dan in de in de applet getoonde hoofdvariant.
Natuurlijk, het heeft niet de innerlijke charme en opperste geslepenheid van Jan’s miniatuurtje, maar het is toch bepaald een niet-alledaags werkstukje. Goedkeurend over de stelling blikkend, schiet die memorabele dag weer door mijn hoofd. Ik hoor Jan zeggen: ‘Ook van grote hoogte is het een plaatje, jungske. Maar helaas gaat ons pad niet over rozen!’ Terwijl ik 30-24 speel en daarop 15-10! laat volgen, gonst een lach door mijn hoofd. Het is de robuuste schaterlach van Jan. Ik zal nieuwe moeten bakken.

Naschrift: dit portretje werd eerder als voorwoord gepubliceerd in een van de door Leen de Rooij aan het oeuvre van Jan Pennings gewijde probleemboekjes. Een hele tijd later wist eindspeldeskundige Johan Bastiaannet me te melden dat het eindspel van het laatste diagram op diverse manieren bijoplosbaar is en dat minstens twintig dammers dit idee al veel eerder in de publiciteit hadden gebracht. Och, dat kon er nog wel bij...

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten