zondag 19 september 2010

Jo Hobbelen, 1927-1985

Een kwarteeuw geleden reed Jo Hobbelen, waarschijnlijk verblind door de zon, met zijn taxi onder de boemel van Den Bosch naar Nijmegen. Daarmee kwam een eind aan het leven van een formidabel gewoon mens en een begenadigd dammer.

Vughtenaar op overweg gedood
Op een overweg onder Nuland is gistermiddag de Vughtenaar J. Hobbelen (58) verongelukt. Hij botste met zijn taxi tegen een personentrein uit de richting Den Bosch. Met het overlijden van de Vughtenaar Jo Hobbelen is een dammer van formaat heengegaan. Hobbelen werd in de jaren vijftig en zestig vijf maal kampioen van Brabant; in 1964 nam hij deel aan de strijd om het Nederlands kampioenschap. Als clubspeler was hij verbonden aan de Bossche vereniging Excelsior. Binnen de Nederlandse dambond was Hobbelen op vele manieren actief. Zo bekleedde hij zowel nationaal als regionaal de functie van wedstrijdleider. Hij verhoogde het spelpeil van de jeugd van onder meer Vught, Boxtel, St. Michielsgestel, Veghel en Schijndel. Voor de blinden-damsport maakte hij zich verdienstelijk door partijen te analyseren en de analyses vervolgens in te spreken op banden. (Brabants Dagblad, 26 en 27 juli 1985)

Ergens in de jaren zestig fietste ik als manneke van een jaar of vijftien, zestien, voor de eerste keer naar de damclub in Vught. VDC was 'thuis' in het patronaatsgebouw De Gouden Zonne, een hopeloos verwaarloosd bouwwerk dat in de hoogtijdagen van het Rijke Roomse Leven ongetwijfeld betere tijden had gekend. Een van gemeentewege aangestelde, hevig stotterende jongeman, Hans geheten, deed zijn uiterste best om er nog iets van te maken, maar het was vechten tegen de bierkaai en, vaak letterlijk, dweilen met de kraan open.
VDC zetelde op de eerste verdieping in een kamertje dat maar net groot genoeg was om alle leden te herbergen. Dat waren er overigens nooit meer dan vijftien. Mijn eerste partij, tegen ene Cees Lips, staat nog op mijn netvlies gebrand. Ik bracht het een heel eind, maar net op het moment waarop ik de remise in de wacht dacht te slepen, werd ik het slachtoffer van een finesse. "Toch heej dè mènneke d'r wel kèèk op", zei Lips tegen zijn kornuiten. Een week later haalde ik er wel remise uit en de week daarop won ik mijn eerste pot. Ik hoorde er voortaan helemaal bij.

Bloedbad
Het was een gezellige club en, gelet op het minimale aantal leden, niet eens zo'n slechte: ook al moesten we regelmatig met een man of acht, negen op stap, toch wist het eerste en enige tiental van VDC zich door de jaren heen moeiteloos te handhaven in de Brabantse hoofdklasse. En dan te bedenken - het was een van de favoriete filosofieën van de heren - dat de beste Vughtenaren elders hun heil hadden gezocht!
Het werd me al snel duidelijk dat het hier in feite alleen maar ging om Jo Hobbelen, een man die sinds 1944 bij het Bossche Excelsior damde en zeker in het Brabantse grote naam had gemaakt. Maar ook ver daarbuiten: hij had inmiddels alle groten in het vak wel zo'n beetje tegenover zich gekregen en ze hadden het bijna allemaal Spaans benauwd gehad. In de jaren vijftig en zestig was Jo vijf keer kampioen van Brabant geworden, in 1964 wist hij door te dringen tot het Nederlands Kampioenschap, waarin hij met 15 uit 15 een fraaie zevende plaats binnensleepte.
Zijn partijen haalden met de regelmaat van de klok de nationale en internationale dampers. Zo konden we in dat miezerige bovenkamertje van De Gouden Zonne nog steeds in alle bewondering genieten van de manier waarop Jo tijdens het Bevrijdingstoernooi 1970 (Eindhoven) eindspelcomponist Johan Bastiaannet al na een minuut of vijf verschrikkelijk onderuit had gehaald, een partij die daarna de hele wereld is overgegaan.

Dit bloedbad in beeld (ik put nu geheel uit mijn geheugen, de volgorde van de zetten kan in werkelijkheid een andere zijn geweest): 32-28 (16-21) 31-26 (18-22) 37-32 (11-16) 41-37 (7-11) 34-29 (20-24) 29x20 (15x24) 46-41 (1-7) 40-34 (21-27) 32x21 (16x27) 37-31 (10-15) 45-40 (5-10) 42-37 (15-20) 48-42? Hobbelen haalde er nu de volgende spetterende damcombinatie uit: (27-32!) 38x18 (12x32) 37x28 (24-29) 33x15 (17-21) 26x17 (11x33) 39x28 (14-20!) 15x24 (19x46) en alles is over en voorbij.

Zijn speelstijl was gedurfd. Hij hield ervan complicaties te creëren. Daarom was hij tegen mindere spelers ongekend productief. Jo permitteerde zich tegen deze spelers onverantwoorde risico's en het was prachtig om te zien hoe zijn tegenstanders langzaam maar zeker terechtkwamen in een spiraal die begon met een zekere ongerustheid en uit kon monden in opperste paniek en wanhoop. Kon, inderdaad, want meestal hadden zij in dit dramatische proces van geestelijk verval al in een veel eerder stadium de definitieve fout geproduceerd. Tegen gelijkwaardige of betere spelers nam hij wat gas terug, maar was zijn speelstijl nog steeds ronduit agressief. De aangehaalde partij tegen Bastiaannet is daarvan een voorbeeld. De openingsopzet van zwart is, zeker na (15-20), uiterst dubieus, maar nog net speelbaar. Soms viel hij in zijn eigen mes. Zijn avontuurlijke inborst vereiste diepzinnig rekenwerk. Daardoor was hij af en toe geneigd juist de hele simpele en elementaire dingen over het hoofd te zien. Ik heb hem tegen Maertzdorf (Excelsior - Treebeek) eens in een 2 om 7 zien vliegen.

Arbeiderszoon
Eens per jaar organiseerde het bestuur van VDC het Open Kampioenschap van Vught. Dat was een happening die doorgaans acht maandagavonden in beslag nam en waarop, behalve de leden van VDC, toch gauw zo'n drie dammers 'van buiten' afkwamen. Groot was de bestuurlijke vreugde - we leven inmiddels begin jaren zeventig - toen bekend werd dat niemand minder dan Hobbelen zich voor een van die open toernooien had ingeschreven. Zo maakte ik begin jaren zeventig voor het eerst met hem kennis.
We konden het - vanaf dat eerste moment tot zijn dood - goed met elkaar vinden. Ik vond hem meteen een bijzondere man. Hij wekte enigszins - toch had hij in rond Brabants 'geen spatjes' - de indruk een man in bonus te zijn, niet in de laatste plaats door zijn bekakte tongval. De werkelijkheid was echter aanzienlijk minder poëtisch.
Zijn levensverhaal was het verhaal van velen die in de jaren twintig waren geboren. Opgegroeid in armoe was hij net als zijn leeftijdgenoten al op jeugdige leeftijd door de nood gedwongen toegetreden tot de arbeidersstand die het naoorlogse Nederland erbovenop moest helpen. Jo werkte, tot zijn rug het begaf, als bouwvakker. Hij had een begenadigd docent, mathematicus of jurist kunnen zijn: de intelligentie was er, het geld niet. En ware het geld er wel geweest, dan zou het zijn ouders naar alle waarschijnlijkheid aan de wil hebben ontbroken. Onze Lieve Heer had nu eenmaal rangen en standen gewild en als er geen arbeidersklasse meer zou zijn, zouden de hele maatschappij, de rooms-katholieke zuil en de Heilige Moederkerk in elkaar donderen. En hoe zoet was niet de beloning ná het bestaan op dit ondermaanse?
Wie zich niet in deze beklemmende en bekrompen wereldorde kon vinden en zich toch als arbeiderszoon probeerde op te werken, kreeg problemen. Dat werd gezien als een vorm van onchristelijke hoogmoed die kwam te staan op een visite van de parochieherder. En leverde dat niet het gewenste resultaat op, dan was er nog altijd het hoofd van de lagere school, die het zich tot taak rekende het Rijke Roomsche Leven te dienen door de zonen en dochters van katholieke arbeiders naar de Ambachts- of de Huishoudschool te sturen. Werkelijk begaafden mochten naar de MULO. HBS en MMS waren uitgesloten en het Gymnasium was alleen toegankelijk voor de arbeiderszoon die priester wilde worden. Of zei dat te willen. Deze U-bocht constructie heeft vanuit de katholieke arbeidersstand toch nog een aantal grote mensen voortgebracht.

Maar zoals gezegd, Jo hoorde niet bij deze groep. Hij was gedwongen zijn rug dag na dag op bouwsteigers de vernieling in te werken. En velen met hem. Mijn vader bijvoorbeeld, als 'stoker eerste klas' in dienst van 'De Godshuizen', een door clericalen en nonnen bestierde psychiatrische inrichting, verpestte dag na dag in en rond de ketelhuizen zijn longen (hij stierf in 1994, volkomen kapot, uitgemergeld en uitgeput, op 67-jarige leeftijd). Ook mijn vader was een intelligent en uiterst belezen mens. Maar als kind van dezelfde generatie was het hem evenmin gegeven zich te ontworstelen aan de tijdgeest. Aan mijn opa heeft het overigens niet gelegen, aan mijn oma des te meer. Dat mens was roomser dan de paus - 'fijner dan gemalen poppenstront' zou de Brabander zeggen. Als manneke van hooguit vier, vijf jaar heb ik mijn opa tijdens het kaarten eens mals horen vloeken. "Dat ga je biechten, Nico!", beet oma hem toe, maar voor dit soort commando's was hij in de loop der jaren tamelijk ongevoelig geworden. Tot mijn verbazing trok ze haar jas aan en vertrok, op weg naar een plaatsvervangende biecht (die vanuit kerkelijk-juridisch perspectief waarschijnlijk niet eens geldig is geweest, ook dat nog).
Er lagen derhalve duidelijke parallellen tussen het leven van Jo en mijn vader. Dat zal een van de redenen zijn geweest dat het tussen Jo en mij altijd uitstekend heeft geboterd.

Heer van stand
Jo zocht en vond ruimschoots compensatie in de dammerij. In dit wereldje was zijn naam gevestigd, werd hij met egards omringd, was hij een veel gevraagd bestuurslid, mede-organisator, schrijver en rubricist. Wellicht heeft zijn bekakte tongval alles te maken met zijn vooraanstaande positie in de damwereld. Ik heb hem bijvoorbeeld nooit horen vloeken. Een welgemeend 'gatsie!' was zo ongeveer zijn krachtigste uiting van ongenoegen, op de voet gevolgd door 'vrééslijk sag!'. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat hij zich met dit taalgebruik in de bouw staande kon houden. Waarschijnlijk hebben wij, dammers, daarom altijd te maken gehad met slechts één kant van Jo Hobbelen, maar naar ik vermoed wel de echte. Omdat hij in de damwereld was wat hij in het maatschappelijk leven ook had willen zijn. Een jongen van het volk die op eigen kracht een heer van stand was geworden.

Fabelachtig
Het ging er spannend aan toe in dat Vughtse kampioenschap. Jo had één puntje meer dan ik, het onderlinge duel in de laatste ronde moest de beslissing brengen. Het werd een partij op het scherpst van de snede vanuit de toen immens populaire 33-29 (17-22) opening. Uiteindelijk kwam ik met wit in de volstrekt inferieure diagramstelling terecht, waarin ik weinig anders had dan het armoedige 48-42. Het wemelt nu van de damzetten, maar het doorrekenen van de gevolgen ervan is geen sinecure. Hobbelen nam een afwikkeling die niets meer opleverde dan remise. Hij had het karwei echter op een fabelachtige manier kunnen afmaken.

48-42? (26-31) 37x26 (17-22) 28x17 (12x21) 23x2 (13-18) 26x17 (36-41) 47x36 (27-32) 38x27 (18-23) 29x18 (20x47) 3x20 (47x34) 30x39 (15x24).
Hobbelen maakte nu en dan ook damproblemen. Af en toe verschenen er problemen van zijn hand in bladen zoals Het Damspel, De Problemist of het clubblad van Excelsior, maar ze waren op de vingers van één hand te tellen en de kwaliteit was niet altijd denderend. Af en toe echter schoot hij uit zijn slof met een juweeltje. Zijn mooiste is zonder twijfel deze:

Wit wint door 49-43 (40x49) 32-28 (23x32) 41-37 (32x41) 22-18 (13x31) 33-29 (24x44) 35x4 (16x27) 42-37 (31x33) 4x16 (49x21) 16x15!

Dat er met Jo nog eens iets zou gebeuren, heb ik altijd vermoed en gevreesd. Hij was op gezette tijden een roekeloos rijder. In zijn Skoda Sport bijvoorbeeld, die hij had aangeschaft toen hij een vette prijs gewonnen had in de voetbaltoto. Het was een vehicel dat bij 90 kilometer per uur al aardig begon te trillen en ook voor de rest meer uit garen en band leek te bestaan dan uit solide materialen. Maar dat kon hem niet deren. Zo reed Jo op de terugweg vanuit Roosendaal (waar we hadden deelgenomen aan een sneldamtoernooi) naar Vught vlotweg 140 kilometer per uur, terwijl het gutste van de regen, de storm door de kieren van de auto gierde en aquaplaning ons van de ene naar de andere kant dreef.
"Dat gaat nog eens goed fout, Jo", zei ik. Hij moest er hartelijk om lachen. "Ach, jongen, het komt zoals het komt."

De man, die alleen in de auto zat, reed omstreeks kwart over vier vanuit de richting Nuland de spoorwegovergang op. De overweglichten waren op dat moment in werking. De taxi werd gegrepen door de aansnellende trein. De bestuurder was op slag dood. De trein sleurde het motorgedeelte van de auto vierhonderd meter mee. (Brabants Dagblad, 26 juli 1985)

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten