woensdag 22 september 2010

Over Herman van Meggelen, Bossche kelkjes en een briljant motief

Helvoirt, 1963
Een regenachtige woensdagmiddag ergens in april: ik ben zojuist aangeschoven voor het eerste dampartijtje in mijn bijna tienjarige leven. Mijn tegenstander heet Peter Witlox en de plaats van handeling is diens ouderlijk huis onder de rook van de Sint Nicolaaskerk. “Je moet nooit naar de rand gaan, da’s zwak”, zegt hij. Hij ruilt zonder scrupules mijn openingszet 31-26 in voor 33-28 en voegt er meteen namens zichzelf 18-22 aan toe. “En nou moet je deze spelen.” Op zijn advies lever ik 39-33 af. “Máám, kom kijken, hij is erin getrapt!”, roept hij verheugd. Zijn moeder, een schrandere vrouw die geheel naar de toenmalige tijdgeest tot het fornuis veroordeeld is, ziet toe hoe haar kroost zich aan de tenuitvoerlegging van een geoliede Haarlemmer zet, strijkt even troostend over mijn haar en zegt: “Hiermee is zijn repertoire wel uitgeput, hoor.”

Het was niets minder dan een openbaring. Thuisgekomen liet ik weten dat ik op mijn tiende verjaardag een dambord met schijven wilde. Dat rare zetje had me gegrepen: fascinerend!
Dambord en schijven kwamen er. Wat later, toen het mijn ouders duidelijk was geworden dat het hier geen ordinaire bevlieging betrof, kreeg ik zowaar een damboekje: de Prisma van R.C. Keller. Welk een gelukzalig moment, waarde lezer, en wat een prachtig boekje! Neem nu de eerste regels, waarin deze meneer, die volgens de flaptekst onvoorstelbaar goed kon dammen, uitlegde dat dammen en dammen twee verschillende dingen zijn. Wie een redelijke ‘Boer, er ligt een kip in het water’ aan een piano weet te ontworstelen, is niet per definitie een begenadigd pianist. Zoiets stond er. Het was een metafoor die getuigde van een bovenmenselijk inzicht, vond ik.
In de daaropvolgende jaren kocht ik alles wat er op damgebied verscheen en in één van die boeken stond de tweede openbaring, symbolisch genoeg gepubliceerd in het jaar van mijn geboorte (1953). (Klik in het diagram op ‘auto’).






Wat na deze verbluffende afwikkeling rest is een krankzinnige positie die destijds een enorme indruk op me maakte. Zwart heeft een gigantisch aantal schijven op het bord staan, maar is ten dode opgeschreven. Ik had diep respect en een heilig ontzag voor de man die dit kunstwerkje had bedacht, ene H. van Meggelen. Overigens heb ik lang geleefd in de stellige overtuiging dat in de aanvangspositie 34-29 (want 32-27x27 kan natuurlijk niet vanwege 7-12, 10-15 en 24-29) ook wel zou winnen, maar toen ik de auteur daarmee jaren later confronteerde, schudde hij een geniale riposte uit zijn mouw, waarna hij glimlachend zijn kelkje en mijn glas liet bijvullen. Zie toe en geniet:






Laat ik echter niet op de zaken vooruitlopen en eerst vaststellen dat ik dankzij dit bijzondere probleem een meer dan normale belangstelling heb ontwikkeld voor de problematiek in het algemeen en Laocoönstellingen in het bijzonder.

Amsterdam, 1975
Ik sta bij het bord waarop Paul Germain beroerde momenten beleeft tegen Cees Varkevisser. Het zit Germain in dit Nederlands kampioenschap sowieso niet erg mee: hij loopt tegen zes nullen op. Eén ervan ontrolt zich binnen enkele seconden voor mijn ogen: Germain heeft namelijk net 9-13 afgeleverd. Oogt logisch, maar daar is alles mee gezegd. Ik voel een por in mijn zij. Naast me staat een rijzige man, flinke haardos, donkere bril, forse baard en een jonge klare in zijn hand. “Leuk zetje”, fluistert hij.






Gelaten doet Germain, een door en door vriendelijke Haïtiaan die op enig moment in Nederland verzeild was geraakt en nooit meer is vertrokken, de schijven in het doosje. Hij kijkt berustend om zich heen, bijna melancholiek, met een zweem van een glimlach op de lippen. Hunkert zichtbaar naar de warmte van zijn geboorteland. Varkevisser bestelt ondertussen bij de bar een biertje. Wij staan er ook, de rijzige man en ik. Het is mijn eerste kennismaking met Herman van Meggelen. Mooi moment om mijn twijfels uit te spreken over dat probleem uit 1953, maar de weerlegging is, ik liet het al zien, fabuleus.
“Doe je wat aan problematiek?”, vraagt Herman. Omdat ik inmiddels enkele krakkemikkige werkstukjes heb samengesteld, durf ik dat te bevestigen. Met zachte hand voert hij me naar een tafel, drukt me in een stoel, gaat tegenover me zitten, vouwt het magnetisch zakdambordje open en strooit er bijna achteloos wat dammen en schijven op. “Vanmorgen in de trein zomaar uit de lucht komen vallen”, zegt hij enigszins bagatelliserend. Niet terecht, zo blijkt. Het is een aangenaam ogende stelling vol fraaie finesses:






Zwart blijkt nu plotseling volkomen uitgeteld te zijn. Alleen het offer (35-40) 45x34 geeft nog wat lucht, maar dat mag eigenlijk geen naam hebben. Op (16-21) volgt 6-44, op (49-21) 6-11, op (49-43) 6-39! en tot slot op (49-35) 34-30!
“Als je schijf 44 terugzet op 40, heb je een lekker motief, maar ik vermoed dat het met die twee witte dammen een hels karwei is om er iets fatsoenlijks op te maken”, voorspelt hij, waarna hij vele, vele handen te schudden heeft, want hij kent iedereen en iedereen kent hem.
Ik heb het gevoel in enkele minuten heel veel rijker te zijn geworden. Thuis speel ik nog eens dat motiefje na: wonderlijk hoeveel verschillende minicombinaties met zo weinig materiaal kunnen worden gerealiseerd. Een briljant motief, is mijn eerste conclusie. En wat ben ik nog een kleine jongen, is de tweede.

Den Bosch, 1979
Karel Sax is een vriend van Piet Lauwen en penningmeester van de Kring voor Damproblematiek (KVD). Sax vervult dit ambt met de zwier van een passant die beseft erin geluisd te zijn. Hij is ook de zoon van de eigenaar van Instituut Sax, waar de Bossche jeugd zich kan bekwamen in typen en andere vaardigheden ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf. In een van de typelokalen vindt de jaarlijkse reünie van de KVD plaats. Er staat een aftandse koffieautomaat, meer valt er voor de Kringleden, die het grootste deel van de zaterdag achter veel te kleine lessenaartjes door zullen brengen, niet te nuttigen. De ambiance kan dus beduidend beter.
Van Meggelen is er ook. Hij slaat zich manmoedig door de armetierige omstandigheden heen, maar als de laatste plichtplegingen zijn afgewerkt, klopt hij me op mijn schouder: “Hoog tijd voor een neutje, jongen”. Even later zitten we in de Bossche stationsrestauratie. We spoelen de tegenvallende reünie weg met een kopstootje (voor de geheelonthouders onder de lezers: een ‘kopstootje’ is de benaming voor een biertje en een jonge klare. Men neme een nipje klare en spoele deze weg met een slok bier. Een hemelse combinatie voor degene die ‘s anderendaags voldoende tijd en gelegenheid heeft om de kater te verteren). De asbak op het belegen Perzische tafelkleed vult zich langzaam met zijn Belinda-peuken en mijn Drum-shaggies. De gemoedelijke dame van dienst zweeft af en aan met glazen en kelkjes. Twee zakdambordjes liggen op tafel. De ene na de andere vondst passeert de revue, tot de laatste trein naar het hoge noorden een eind maakt aan een bijzondere avond. Vanaf dat moment onderhouden we een levendige correspondentie. Herman is een begenadigd brievenschrijver. Brieven van soms tientallen pagina’s, gelardeerd met vijftig, zestig diagrammen. Pareltjes zijn het (één ervan is terug te vinden in het jubileumboek van de KVD bij het veertigjarig bestaan in 1981).
Begin jaren tachtig ontmoeten we elkaar nog enkele keren, niet zo indringend en intensief als die avond in de Bossche stationsrestauratie, maar even inspirerend en steeds met een neut onder handbereik. Want Herman is een Bourgondiër en houdt van het leven. Hij zou zich als Brabander ongetwijfeld op zijn gemak hebben gevoeld.

Tilburg, augustus 1984
Telefoon. Gerrit van der Linde aan de lijn. “Heb je het al gehoord? Herman van Meggelen is vorige week overleden. Zomaar ineens weg. Zijn hart.” Ik vloek. Het wordt een lege en stille dag. De buitentemperatuur bereikt tropische waarden, maar ik ril: ik herlees zijn brieven, herproef de keren dat we elkaar hebben ontmoet en speel een groot aantal composities na. Wat is hij toch een geniale componist geweest, concludeer ik weer. Elk werkstuk bevat minimaal één moment dat een Aha-Erlebnis teweeg brengt. Routine is hem vreemd. En altijd is de aanvanggstelling een lust voor het oog. Want daaraan hecht hij grote waarde: “Een gerecht moet er appetijtelijk uitzien”, heeft hij me talloze malen voorgehouden. “Een compositie moet intrigeren, het plaatje moet tot oplossing uitnodigen. Als de stelling oogt als een bak hondenvoer, is je honger over.”

Hoogstandjes
Moeiteloos zouden tientallen pagina’s gevuld kunnen worden met voorbeelden van zijn opvattingen over de problematiek en het zouden stuk voor stuk technische hoogstandjes zijn. Het is dan ook de overweging waard om zijn complete oeuvre nog eens te verzamelen en uit te geven. Ik beperk me hier tot een aantal plaatjes die mij om wat voor reden dan ook altijd hebben aangesproken. Laten we beginnen met een lekker smeuïg vraagstuk waarin de zwarte dam mag kiezen op welke manier hij tenonder wil gaan. Daarin schuilt ook het bijzondere: het kan snel, pijnloos en esthetisch of langzaam maar niet minder esthetisch. In allebei de gevallen voltrekt het vonnis zich haarzuiver en dat is dan weer een fenomeen dat in de problematiek maar zelden voorkomt:











In onderstaand probleem maakt de zwarte dam een indrukwekkende reis en wel via de velden 47, 35, 2, 16 en 50. Het aantal vraagstukken waarin een zwarte dam alle bordranden bezoekt, lijkt me uiterst beperkt. Het is trouwens ook een komen en gaan op veld 35.






Een probleem dat Van Meggelen maakte met ir. Jaap Viergever en dat inmiddels de status van ‘evergreen’ heeft verworven. Het werd gepubiceerd in De Problemist 1961. De prachtige meerslagen en de granaatinslag 32-27 maken van dit probleem een absolute topper. Dat er na alle schermutselingen een onbevredigende hoeveelheid hout overblijft, nemen we graag voor lief:






Een krankzinnige constructie van Herman in samenwerking met Andreas Kuijken. Zij werd voor het eerst gepubliceerd in het tijdschrift Dammen (mei 1988).






Het is op zich al knap dat zwart nog een onwaarschijnlijk subtiele tegencombinatie weet te ontdekken, maar het antwoord van wit, de slag van de witte dam naar 31, is ronduit geniaal gevonden. En dat dan allemaal in de gelimiteerde omvang van een miniatuur. We mogen dit schitterende ding typerend noemen voor Van Meggelens opvattingen over de problematiek.
Zo heeft elk werkstuk van Herman van Meggelen iets bijzonders. ‘Never a dull moment’, het kenmerk bij uitstek van een groot componist. Herman van Meggelen was een eminent problemist, wiens creatieve vermogen om onduidelijke redenen altijd
enigszins is onderschat. Voor mij behoort hij onbetwist tot de nationale top vijf der groten in het vak.

Wars van autoriteit
Dat de dammer Van Meggelen een begaafde persoonlijkheid is geweest, is inmiddels duidelijk. Rest de vraag wie de mens Van Meggelen nu eigenlijk was.
Hermannus van Meggelen werd geboren op 23 april 1931 in het Groningse Haren. Hij bleek een slim manneke dat niet alleen uitgesproken koppig en driftig was, maar ook al heel snel duidelijk maakte wars te zijn van alles wat riekte naar autoriteit. Boven hem geplaatst gezag kon hij maar moeilijk accepteren. Op de middelbare school kwam hij in aanraking met het damspel en wat later met de problematiek. Zijn eerste problemen dateren al van 1949 en zijn onder meer terug te vinden in Het Damspel. Degene die nog eens het verzameld werk van Van Meggelen wil boekstaven, zal stuiten op de omstandigheid dat Van Meggelen zich graag verschool achter een onafzienbare reeks pseudoniemen. Zo zijn mij Harmke A. Smid en A. Iserga bekend, alsmede natuurlijk P. van Manen (uit Heteren, zo stond er telkens bij vermeld), maar het is niet uitgesloten dat Van Meggelen nog tal van andere schuilnamen gebruikte. Aan dit soort mystificaties ontleende hij nu eenmaal een bijna vlegelachtig plezier.
Zijn leermeesters van het eerste uur waren problemisten en auteurs van naam. Mannen als W. B. Monsma en Harm Schurer hebben hem bekend gemaakt met de grondbeginselen, maar ook mensen en persoonlijke vrienden als Viergever en Van der Linde hebben veel betekend voor zijn ontwikkeling als problemist.
Na de middelbare school ging hij aan de slag in de verzekeringsbranche. Een prima baan, zo meldt zijn zoon Jan, maar wel een waarin hij de nodige gezagsdragers boven zich te dulden had. Uiteindelijk won de vrijheidsdrang het van de zekerheid en koos hij voor het vrije ondernemerschap. Hij begon een meubelzaak, eerst in Zuidlaren, later in Groningen.
Conjunctuurgevoelig als de meubelbranche is, ging het Van Meggelen in zakelijk opzicht niet altijd naar den vleze. Dat gold zeker begin jaren tachtig, toen de economische malaise haar dieptepunt had bereikt. Ik was een van de weinigen die over zijn geheim telefoonnummer beschikten, de rest van de burgerij moest proberen hem via zijn meubelzaak te spreken te krijgen - wat onbegonnen werk was.
Maar voor- of tegenspoed, zijn kinderen bewaren aan hem de dierbaarste herinneringen. Jan van Meggelen: “Mijn vader was creatief, onderzoekend en perfectionistisch waar het om het componeren ging. Daarnaast was hij een gevoels- en gezelschapsmens bij uitstek, hij had altijd bezoek. Dat kwam ook omdat hij zo goed kon luisteren, problemen oploste voor anderen en altijd op de bres stond voor zwakkeren. Hij had een goed hart. Nou ja figuurlijk dan... Groningse dammers voelden zich bij ons thuis. Het was een soort clubhuis voor ze. Er zijn, bijvoorbeeld door Hans Jansen en Jannes van der Wal, veel trainingen gegeven aan de spelers van DC Groningen (Roxy Dual). Ook is er bij ons thuis een competitie georganiseerd voor ieder die maar wilde komen. Dit resulteerde in een bont gezelschap van sterke dammers uit Drente, Friesland en Groningen.”
Het ging hier om de roemruchte woensdagavondcompetitie, waarvan zeer leesbare verslagen zijn gemaakt door onder anderen Van der Wal. “Ik denk”, besluit Jan van Meggelen, “met warmte aan hem terug. Mijn vader was een groot mens. Letterlijk en figuurlijk.” En dat was hij. Een groot mens en een groot componist.

“Natuurlijk wordt er in de hemel gedamd. Niveau? Tweede klasse Provinciaal Groninger Dambond, schat ik in.” (Citaat uit een brief van 28 juni 1982)


NASCHRIFT: Het offer van Bedum

Wat is de mooiste creatie van Van Meggelen? Ik zou daarop geen antwoord kunnen geven: in zijn verzameld werk zitten heel wat vondsten die de tand des tijds glansrijk zullen doorstaan. Maar als het dan toch moet, gaat mijn voorkeur uit naar de Laocoön uit 1953. Niet eens zozeer vanwege de esthetische kwaliteiten als wel op grond van de invloed die deze compositie op mij heeft gehad.
‘Het offer van Bedum’ (de term is van Auke Scholma) is nauw verwant aan de Laocoön: ook in deze positie legt een overweldigende meerderheid het uiteindelijk af. Naar deze stelling gaat de voorkeur uit van Hermans zoon Jan. Jan van Meggelen: “In het diagram heeft Andreas Kuyken het over het thema-Van Meggelen. Zwart heeft een dam en staat 4 stukken voor. Toch is het aan alle kanten verloren:






Zwart heeft niets beters dan (18-23). Na het slaan is de dubbele dreiging 7 of 8 beslissend.






In bovenstaand diagram heeft mijn vader dit motief verwerkt. Het werd gepubliceerd in het programmaboekje van het NK in Bedum 1980. De oplossing: 471! Omdat nu op (35) het vernietigende 450! volgt, moet zwart wel (47), waarna we via 461, 427 en 382!! in het thema-diagram terechtkomen. Helaas heeft Kuyken een bezwaar en dat is dat wit wellicht ook wint via 427, 471. 372 (44) 5 (40) 6 (36).” (Toch is die winst helemaal zo eenvoudig nog niet. Het programma Dam 2.2 bijvoorbeeld slaagt er niet in de stand voor wit naar winst te voeren. HW). “Daarom heeft Kuyken het motief nog eens bewerkt. Hij stelt voor deze compositie op naam van mijn vader te zetten:






De bewerking van Kuyken is mooi met een mooie natuurlijke stand, iets waar mijn vader altijd erg aan gehecht was. Ik heb het eerste diagram altijd fascinerend gevonden.”

Reacties via onderstaande servicebalk of e-mailen naar krekwekdogt@hotmail.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten