dinsdag 16 maart 2010

Chagrijnig

Minstens vijfentachtig, schatte ik. Ze had krulspelden in met daarover een weinig flatteus doorschijnend plastic kapje. Ze zat te wachten tot een van de dienstdoende ambtenaren vond dat ze aan de beurt was. Geduld is in zo’n geval een schone zaak: men kan immers van onze ambtenaren beweren wat men wil, maar niet dat zij zich laten meeslepen in het tempo van het huidige tijdsgewricht. De Vlaamse schrijver Karel Jonckheere zette het decennia geleden al puntig op papier: ‘Zelfs ’s nachts kan een ambtenaar slapen’.

“Ga jij óók verbouwen?”, vroeg ze. Haar tongval was er een van de gemeenste soort, zo een waarvan je oorlellen haastig naar binnen kruipen.
“Nee”, zei ik en liet mijn paspoort zien.
“Een nieuw paspoort, da’s bijna net zo’n gesodemieter als een dakkapel”, ging ze verder. “Onze Piet moest weer zonodig. Als het bij hem begint te kriebelen, weet ik al hoe laat het is. Dan moet er weer wat worden verbouwd en dan kan ik naar het gemeentehuis. Daar is meneer zelf te beroerd voor. Hij krijgt uitslag van ambtenaren, zegt ie, alsof ik niet gallisch van ze word. Af en toe kan ik 'm wel wurgen, lekker mijn handen om zijn verrimpelde nek leggen en dan knijpen en knijpen en knijpen... nondeju zeg, ik krijg het er warm van!” Ze kreunde ingehouden. “Maar ik waarschuw alvast dat ze dadelijk niet aan mijn kop moeten beginnen te zeveren over welstandscommissies en meer van dat geleuter, want dan hebben ze de poppen aan het dansen. Ik ben namelijk knap chagrijnig. ’t Is erg dat ik het van mezelf zeggen moet, maar het is gewoon zo. Tsjongejonge, wat ben ik chagrijnig.” Ze keek me vorsend aan. “Wil je niet weten waarom ik chagrijnig ben?”
“Och”, zei ik.
Ze ging er eens goed voor zitten. “Ik ben helemaal gestretcht, het is een en al alenadrine. Ik ben nog strakker opgedraaid dan een lozzie van de Hema".
"Lozzie?"
"Lozzie, ja, klûkske, hor-lo-ge. Veuls te strak opgedraaid, ik zit van kop tot kont onder de stretch..."
"Stress."
"Nie mauwe gij, ge weet niet eens wa'n lozzie is. Gewoon stretch, en dáárom ben ik chagrijnig. En onze Piet ook. Want die wordt altijd vanzelf chagrijnig als ik chagrijnig ben. Dan zitten we gezellig samen in de keuken te chagrijnen. Dus ze moeten hier oppassen. Als ik mijn dakkapel niet krijg, trek ik die ambtenaar aan dat flutterige stropdaske van ‘m over de balie en verkoop ‘m een paar peren op zijn uitgestreken smoel. Dat doe ik.”

Nummer D004. Ze stond op en akkerde naar het loket. Halverwege bedacht ze zich, draaide zich om en kwam op me af. “Hier”, zei ze, “dè hèdde wel verdiend.” En ze kuste me op de wangen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten