maandag 15 maart 2010

‘Nie piele!’

In mijn glanzende carrière als razendsnelle, hogelijk gevreesde linksbinnen ben ik één keer in het genot geweest een allesbeslissende wedstrijd te mogen spelen. Elf jaar was ik toen.
Het bestuur had de zaken energiek aangepakt: vrijdagmiddag al sjorden wij onze spullen achterop de fiets en reden naar een bosrijk gebied, waar we aan het kamperen sloegen. Met een weids gebaar had het bestuur aan deze idiote onderneming het begrip ‘trainingskamp’ verbonden, wat een ander woord bleek voor een zanikende trainer, veel gevulde koeken en friet benevens slaapzakken vol ongedierte.
Tegen drie uur ’s nachts dreef hoge nood mij de tent uit. Op de tast scharrelde ik een meter of twintig door het struikgewas en begon aan het karwei. Prompt barstte een Bengaals vuurwerk los, waarbij ik zelf voor een passende vocale begeleiding zorgde. Het was een feestelijk en kleurrijk schouwspel, dat kan ik u verzekeren, maar desondanks luidt mijn welgemeend en gratis advies aan u allen: plas nooit op schrikdraad.

Als gevolg van mijn nachtelijke escapades betrad ik de volgende ochtend enigszins terughoudend het veld. Toch stormde ik tegen Orthen, een zootje bij elkaar geharkte Bossche pummels dat hoge ogen gegooid zou hebben als het om een kampioenschap onophoudelijk vloeken ging, maar dat nu onderaan de ranglijst stond te zieltogen, meteen na het eerste fluitsignaal met de bal naar voren, passeerde minstens acht Orthenaren en schoot rakelings naast. ‘Nie piele, godverdomme!’, riep de trainer, een bankzitter van het tweede notabene.
Nie piele? Wat wilde dat nu weer zeggen? Uit de intonatie waarmee hij het over het veld had geschreeuwd, had ik een zekere afkeuring geproefd. Maar waarom? Zag hij dan niet dat de schrik er bij die uit Orthen nu pas echt goed inzat? Hoorde hij niet dat ze twee versnellingen hoger vloekten? We werden niettemin met een verpletterende nederlaag van de mat gebezemd: 0-14.
“Dè krède nou van oew gepiel. Gij stoater volgende wik mooi nèffe, gij!”, siste de trainer me in de kleedkamer toe, terwijl hij een bak met flesjes prik onaangeroerd in zijn Kever terugzette.

Thuisgekomen meteen het woordenboek geraadpleegd.
Er stond: 'Piele, piele - lokroep voor eenden’.
Nochtans stond ik er de week daarop mooi nèffe.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten