zaterdag 21 november 2009

Aftandse hamster

Elke ochtend kniel ik, als ik de echtelijke sponde verlaat, even in alle devotie neder en prevel een schietgebedje: “Lieve Heer, zorg er alstublieft voor dat ik ook vandaag niet beroemd word.” Het werkt: tot nu toe heb ik bij de vervulling van deze wens alle zegen en steun van Boven mogen ontvangen.
Succes, kan ik u verzekeren, heeft een wrange keerzijde. Beroemdheden zijn allemans bezit en moeten leven in de wetenschap dat elke scheet uitvoerig door een horde persmuskieten wordt besnuffeld. Er is geen ontsnappen mogelijk. Hoewel… één keer heb ik persoonlijk mogen aanschouwen hoe een beroemdheid zich even succesvol als drastisch aan het oog wist te onttrekken, zij het dan maar tijdelijk.

We gaan terug naar de verkiezingsstrijd van 1977, toen de politiek nog leuk was en de voormannen van de grote partijen – dat waren Den Uyl, Van Agt, Wiegel en af en toe Terlouw – er een zichtbaar genoegen in schiepen elkaar publiekelijk voor rotte vis uit te maken. De zaterdag voor de verkiezingen had het populaire VARA radioprogramma ‘In de Rooie Haan’ in het Bossche Casino een debat tussen de grote drie georganiseerd. Terlouw mocht niet meedoen en stond daarom, terzijde gestaan door een ijlings opgetrommelde harmonie, op de stoep van het Casino een hels kabaal te maken.
Na afloop van het spetterende debat volgde ieder de eigen voorman in een soort feestelijke optocht door het centrum van de stad. Ik sjokte achter Den Uyl aan naar het lokale PvdA-kantoor in de Vughterstraat. Den Uyl ging zichtbaar gebukt onder de aandacht die hij onderweg van de Bosschenaren kreeg. Aan alles was te merken dat hij gruwde van deze kant van het politieke métier.
In het kantoor aangekomen, werd de niets vermoedende toeschouwer plotseling geconfronteerd met een totaal andere Den Uyl. Hij smeet zijn smoezelige regenjas op een stoel, snelde naar een statafel, eigende zich een schaal borrelnootjes toe en begon de nootjes in een hoekje met de rug naar de aanwezigen toe in een razend tempo knarsend naar binnen te malen. Af en toe keek hij schichtig achterom en had dan wat weg van een kruising tussen een bestrafte schooljongen en een aftandse hamster die zijn wintervoorraad op orde aan het brengen is. Toen het schaaltje leeg was, keek hij spiedend om zich heen en stoof naar een andere statafel. Even later werd in dezelfde hoek een grote hoeveelheid kaasblokjes naar binnen gewerkt. Niemand durfde hem aan te spreken: de grote roerganger had honger.

Toen Den Uyl in 1987 overleed begreep ik uit de necrologieën dat dit gedrag symptomatisch was voor de eminente socialist. Vanaf het moment waarop hij in de vroege jaren vijftig zijn politieke carrière was begonnen, heeft hij door de week nooit meer een fatsoenlijke maaltijd genuttigd. Daar ontbrak hem de tijd voor, zei hij zelf. Daar was hij te pinnig voor, zei ieder ander. Hij leefde op enorme hoeveelheden met water weggespoelde pinda’s, wokkels, borrelnootjes, kaas, worst, porties bitterballen en wat verder zoal om niet werd aangereikt. Het maakte hem helemaal niks uit, als het maar gratis was.
Toen de honger was gestild draaide Den Uyl zich om. Hij wenkte twee jongemannen die ogenblikkelijk een raam aan de achterzijde van het kantoor openmaakten. Den Uyl zette een zonnebril op, trok de kraag van zijn ouwe regenjas tot over zijn oren, stapte uit het raam en is met de noorderzon vertrokken.

Dank U, Lieve Heer, dank U voor het aanhoudend verhoren van mijn gebeden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten